5. Bugetteren kan je leren!

Bugetteren kan je leren!
Budgetteren kan je leren!
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
PAVSecundair onderwijs

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Bugetteren kan je leren!
Budgetteren kan je leren!

Slide 1 - Tekstslide

Inleiding
Je geld beheren, kan je leren. Om te weten wat je kan kopen, moet je eerst zien hoeveel geld je hebt.

Budgetteren is een overzicht maken van (toekomstige) inkomsten en uitgaven.

Slide 2 - Tekstslide

Inkomsten

Slide 3 - Woordweb

1. Inkomsten
Inkomsten is het geld dat je ontvangt, zoals zakgeld, loon, winst of huuropbrengst.

We kunnen twee verschillende soorten inkomsten onderscheiden:
  • Regelmatige inkomsten:  mag je op regelmatige tijdstippen verwachten
  • Eenmalige inkomsten: komen eerder onverwacht, ben je niet zeker van


Slide 4 - Tekstslide

Eenmalige inkomsten
Regelmatige inkomsten
Verkoop brommer
Maaltijdcheques
Maandloon
Geld voor babysit
Kinderbijslag
Erfenis

Slide 5 - Sleepvraag

1.2 Loon
Het loon is één van de belangrijkste inkomsten voor een volwassen persoon. Hoeveel jij later zal verdienen hangt af van een aantal factoren:
  • Sector
  • Anciënniteit
  • Gezinssituatie


Slide 6 - Tekstslide

1.2 Loon
Het loon dat in jouw arbeidscontract staat is jouw brutoloon. Het brutoloon is niet het bedrag dat uiteindelijk op jouw bankrekening komt te staan. Van je brutoloon worden bijdragen voor de sociale zekerheid (RSZ) afgehouden. Wat overblijft is je belastbaar brutoloon. Daarvan worden dan weer belastingen afgehouden (bedrijfsvoorheffing). Wat overblijft is je nettoloon.
  • RSZ = 13,07% van het brutoloon
  • Bedrijfsvoorheffing = bij iedereen anders, werkgever kiest zelf hoeveel hij afhoudt

Niet iedereen die hetzelfde brutoloon heeft, houdt netto hetzelfde bedrag over. Indien je kinderen ten laste hebt, worden er minder belastingen afgetrokken en is jouw nettoloon hoger dan dat van iemand anders die bruto precies evenveel verdient als jij, maar die geen persoon ten laste heeft. 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

1.2 Loon
Voorbeeld:
Jan verdient bruto 3 780 euro. Zijn werkgever houdt 28% bedrijfsvoorheffing af.
Brutoloon
3 780 euro
RSZ-bijdrage
494,05 euro (3 780 : 100 x 13,07)
Belastbaar loon
3 285,95 euro (3 780 - 494,05)
Bedrijfsvoorheffing
920,07 euro (3 285,95 : 100 x 28)
Nettoloon
2 365,88 euro (3 285,95 - 920,07)

Slide 9 - Tekstslide

1.2 Loon
Een jobstudent moet minder geld afgeven aan de belastingen dan een gewone werknemer. Een gewone werknemer wordt bijna voor 40% van zijn of haar salaris belast, terwijl jobstudenten geen belasting betalen op hun salaris. Jobstudenten betalen enkel 2,71 % van aan RSZ- bijdrage.


Uitzondering = studentenloon
Opgelet:
Een student kan onbelast slechts 600 uur werken! Een student kan zeker meer dan 600 uur werken, maar in dat geval vallen de fiscale voordelen voor jou wel weg.

Slide 10 - Tekstslide

1.2 Loon
Opdracht


Rekenopdracht: van bruto naar netto.

Slide 11 - Tekstslide

1.2 Loon
Gemiddelde berekenen

alles optellen : aantal = gemiddelde

Voorbeeld:
een jongen van 14, 16 en 18 jaar hebben gemiddeld welke leeftijd?

14 + 16 + 18 = 48 (alles optellen) --> delen door het aantal = 3
48 : 3 = 16 jaar gemiddeld

Slide 12 - Tekstslide

Uitgaven

Slide 13 - Woordweb

2. Uitgaven
Uitgaven is al het geld dat je uitgeeft. 

We kunnen twee verschillende soorten uitgaven onderscheiden:
  • Vaste kosten: vast bedrag dat je wekelijks, maandelijks, jaarlijks,... moet betalen
  • Variabele kosten: bepaal je zelf (gedeeltelijk) de omvang van de kosten en het tijdstip waarop je moet betalen is niet (altijd) vast

Slide 14 - Tekstslide

Variabele kosten
Vaste kosten
Telefoonabonnement
Ziekenhuisopname
Benzine
Belasting
Elektriciteit
Tabak

Slide 15 - Sleepvraag

2.2 Lenen
Soms willen mensen iets heel duurs kopen, zoals bijvoorbeeld een huis. Voor
veel mensen duurt het heel lang om hiervoor genoeg geld te sparen. In dat
geval kunnen ze ook geld lenen. Dat kan bij familie of vrienden, maar ook bij de bank. De bank doet dit niet gratis: ze rekent kosten en intresten aan voor die lening. 

De intrest is de vergoeding die je aan de bank betaalt in ruil voor het ter beschikking stellen van een krediet. Bovenop de som geld die je krijgt van de bank, betaal je dus nog extra geld terug. 

Niet iedereen kan zomaar een lening afsluiten: je moet minstens 18 jaar oud zijn. De bank controleert of je niet al andere leningen hebt afgesloten. Ze wil er namelijk zeker van zijn dat je de nieuwe lening ook kunt terugbetalen.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

2.2 Lenen
Checklist verantwoord lenen:
  • Denk na over een lening: heb je die wel echt nodig? Of heb je nog spaargeld dat je kan gebruiken? Misschien kan die grote aankoop ook wachten tot je het bedrag bij elkaar gespaard hebt.
  • Weet wat je aankunt: als je nu geen geld hebt om te sparen, heb je misschien ook geen geld om je krediet af te betalen. En wat zijn je toekomstplannen? Kan je volgend jaar het krediet én de intrest en andere kosten wel terugbetalen? Ook als je even wat minder inkomsten hebt.
  • Betaal eerst je oude kredieten af: vermijd nieuwe kredieten af te sluiten om oude kredieten af te betalen. Pas op dat je geen schuldenput maakt waar je niet meer uit raakt.

Slide 18 - Tekstslide

2.2 Lenen
  • Informeer grondig naar de voorwaarden: let op de intrest die je moet betalen en op de bijkomende kosten. Zorg ook dat je weet wat er gebeurt als je het krediet niet op tijd terugbetaalt. Vergelijk de verschillende aanbiedingen.
  • Beslis niet te snel en denk nog even na voor je iets tekent: als je getekend hebt, heb je nog veertien dagen de tijd om het consumentenkrediet per aangetekende brief op te zeggen.
  • Leen niet langer dan nodig: Wil je bijvoorbeeld een auto kopen, kijk dan hoe lang de auto meegaat. Zorg dat je de looptijd van je krediet niet langer is dan de verwachte levensduur van je auto.

Slide 19 - Tekstslide

Waarvoor lenen Belgen het vaakst denk je? Maak een top drie.

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide

3. Budgetteren
Je geld beheren, kan je leren. Om te weten wat je kan kopen, moet je eerst zien hoeveel geld je hebt...

Slide 22 - Tekstslide

3. Budgetteren
Budgetteren is een overzicht maken van (toekomstige) inkomsten en uitgaven. Het is van groot belang om inzicht te krijgen in je inkomsten, maar vooral ook in je uitgaven. Pas wanneer je een zicht hebt op je inkomsten en uitgaven weet je of je de zaken die je wilt kopen, ook kan betalen. Wie voor 35 euro koopt en maar 15 euro heeft, vraagt om grote problemen.
Het is verstandig om een week-, maand- en/of jaarbudget te maken waarin alle mogelijke inkomsten verzameld worden.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Wanneer je een budgetplan opstelt is het belangrijk dat je ook de niet- maandelijkse facturen in het oog houdt. Geef een voorbeeld van een niet- maandelijkse factuur.

Slide 25 - Open vraag

Je kan op verschillende manieren jouw facturen betalen. Geef een voorbeeld.

Slide 26 - Open vraag

Wat is een budgetplan?

Slide 27 - Open vraag

Wat doe ik best met het geld dat ik over heb in de maand?

Slide 28 - Open vraag

Kijk altijd na of er zaken zijn waarop je kan besparen. Geef een voorbeeld.

Slide 29 - Open vraag

Waar kan ik terecht als ik schulden heb?
A
OCMW
B
CAW
C
VDAB
D
KBC

Slide 30 - Quizvraag

3.1 Het budget van een student
Het budget van een student is wat beperkter dan dat van een doorsnee gezin. Als student moet je je gelukkig nog geen zorgen maken over huisvesting, verzekeringen, leningen, facturen,... De inkomsten zijn minder regelmatig en ook de uitgaven beperken zich meestal tot de niet- verplichte variabele kosten. 

Slide 31 - Tekstslide

Welke maandelijkse inkomsten heb jij?

Slide 32 - Woordweb

Welke maandelijkse uitgaven heb jij?

Slide 33 - Woordweb

3.1 Het budget van een student
Opgelet: cijfers uit 2016 (denk aan inflatie)

Slide 34 - Tekstslide

3.1 Het budget van een student
Hoe ziet het met jouw budget?
Neem even de tijd om na te denken over jouw inkomsten en uitgaven met behulp van de budgettool.

Slide 35 - Tekstslide

3.1 Het budget van een student
Opdracht


Het budgetplan van een student

Slide 36 - Tekstslide

3.2 Het gezinsbudget
Het budget van een gezin is wat ingewikkelder dan dat van een doorsnee student. Er zijn heel wat facturen die maandelijks betaald moeten worden. Bovendien zijn er daarnaast ook heel nog wat verplichte uitgaven die in rekening moeten worden gebracht. 

Slide 37 - Tekstslide

Welke inkomsten waren er deze maand binnen jouw gezin?

Slide 38 - Woordweb

Welke uitgaven waren er deze maand binnen jouw gezin?

Slide 39 - Woordweb

3.2 Het gezinsbudget

Slide 40 - Tekstslide

3.2 Het gezinsbudget
Opdracht


Het budgetplan van een gezin

Slide 41 - Tekstslide