Herhalingsles H5 | Voorbereiding toets

H5 Produceren maar!
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H5 Produceren maar!

Slide 1 - Tekstslide

Productiefactoren
Middelen die je nodig hebt om te kunnen produceren.
er zijn in totaal 3 productiefactoren:

Kapitaal--> machines en gebouwen
Arbeid--> werknemers
Natuur-->alles wat zonder bewerking uit de natuur komt

Slide 2 - Tekstslide

De hamer van een timmerman is een voorbeeld van de productiefactor .......
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur

Slide 3 - Quizvraag

Toegevoegde waarde
Toegevoegde waarde
Toegevoegde waarde
____ +

Slide 4 - Tekstslide

Sleep de juiste productiefase naar de bijbehorende bedrijfskolom
Productiefase 1: 
graan produceren met behulp van de natuur 


De broodfabriek voegt € 0,65 waarde toe.

De supermarkt voegt waarde toe door dienstverlening.

De consument betaalt de totale toegevoegde waarde.

Slide 5 - Sleepvraag

Auto's maken met machines=

mechanisering

Auto's maken met robots =

automatisering

Slide 6 - Tekstslide

Mechanisering
automatisering
Flitspaal voor snelheidsovertredingen
elektrische heggenschaar

Slide 7 - Sleepvraag

Slide 8 - Video

Noem een voorbeeld van een technologische ontwikkeling op school.

Slide 9 - Open vraag

Wat zijn de kosten
Bepalen verkoopprijs
en consumentenprijs 

inkoopprijs
brutowinstmarge +
verkoopprijs
btw                          +
consumentenprijs
  • De inkoopprijs van een shirt is €16
  • De brutowinstmarge is 50%
  • Bereken de verkoopprijs
  • Bereken de consumentenprijs

Slide 10 - Tekstslide

De inkoopprijs van een hockeystick is € 47. De brutowinstopslag is 90%.
Bereken het bedrag van de brutowinstopslag en de verkoopprijs.

1. De brutowinstopslag =
2. De verkoopprijs =

Slide 11 - Open vraag

Omzet naar Nettoresulaat
Nettoresultaat = Brutowinst - Bedrijfskosten

Nettoresultaat =  winst of verlies voor de ondernemer
Brutowinst = winst zonder bedrijfskosten
Bedrijfskosten = Kosten die een bedrijf maakt. Loon, huur, g/w/e, abonnementen

Slide 12 - Tekstslide

Wat zijn geen bedrijfskosten?
A
Kassabon voor usb-sticks waarvan de voorraad op is
B
Schoonmaakmiddelen voor de schoonmaakster
C
Overzicht met de uitbetaling van het loon
D
Factuur voor de internetverbinding

Slide 13 - Quizvraag

Consumentenprijs berekenen:
De verkoopprijs van een broek is: € 16,50.
De btw is 21%.

Bereken de consumentenprijs
Consumentenprijs = verkoopprijs + btw

Slide 14 - Open vraag

Bereken de prijs exclusief btw.
prijs inclusief btw € 29,95 (btw 21%)
Hoeveel is de btw?

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Video

Bereken hier de omzet.
Ik heb 500 tassen verkocht en ze kosten per stuk 50 euro. Hoe kan ik mijn omzet berekenen?

Slide 17 - Open vraag

Nettoresultaat
Omzet
Inkoopwaarde -
Brutowinst
Bedrijfskosten -
Nettoresultaat

Slide 18 - Tekstslide

Productiecapaciteit vs arbeidsproductiviteit
Productiecapaciteit vergroten door:
  • Meer mensen in dienst nemen
  • Personeel meer uren te laten werk
  • Meer of betere machines te gebruiken.
Arbeidsproductiviteit vergroten door:
  • Technologische ontwikkelingen
  • Betere arbeidsverdeling
  • Scholing
  • Prestatiebeloning
  • Betere arbeidsomstandigheden

Slide 19 - Tekstslide

Bedrijven streven naar een hoge arbeidsproductiviteit. De arbeidsproductiviteit kan toenemen door:
A
scholing
B
prestatieloon
C
verbeteren van arbeidsomstandigheden
D
Alle antwoorden zijn goed,

Slide 20 - Quizvraag

Behalve loonkosten zijn er nog andere bedrijfskosten. Wat zijn geen bedrijfskosten?
A
het elektriciteitsverbruik van een automaat
B
de huur van het pand
C
inkoop van hamburgers
D
salaris van de werknemers

Slide 21 - Quizvraag

Maatschappelijk kosten zijn de
A
Nadelen van de productie in de samenleving
B
Nadelen van de consumptie in de samenleving
C
Nadelen van de productie en consumptie voor de samenleving.

Slide 22 - Quizvraag

Wat zijn geen maatschappelijke kosten?
A
Geluidscherm langs de snelweg
B
Het water uit de riolering schoonmaken
C
Afval sorteren
D
Longziektes die ontstaan door de vuile lucht

Slide 23 - Quizvraag