IVIO weetjes Engels

zet de volgende zinnen in de juiste volgorde
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

zet de volgende zinnen in de juiste volgorde

Slide 1 - Tekstslide

a lot of potatoes / eat / Dutch people

Slide 2 - Woordweb

In summer / at five / open/ the pubs

Slide 3 - Woordweb

is / This / for tourists / a menu

Slide 4 - Woordweb

would you like / soup / Which / ? /

Slide 5 - Woordweb

can you help / Excuse me, / me / ? /

Slide 6 - Woordweb

First name 
Last Name
Street Adress
Zip Code 
City
Country
Nationality
E-mail Address
Cell Phone







  • Voornaam 
  • Achternaam
  • Straat
  • Postcode 
  • Stad
  • Land
  • Nationaliteit
  • e-mailadres
  • Telefoonnummer 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

one bank
one wall
one church
one building
one cinema
one country
one city
one road
one pet shop
  • two banks
  • two walls
  • two churches
  • two buildings
  • two cinemas
  • two countries
  • two cities
  • two roads
  • two pet shops 

Slide 15 - Tekstslide

I would like to order another drink. 
 
 

Fasten your seatbelts, please.
I would like two double beds please

Slide 16 - Sleepvraag

jouw fiets = ……. bike
A
you
B
your
C
his
D
their

Slide 17 - Quizvraag

ons huis = …… house
A
our
B
your
C
their
D
us

Slide 18 - Quizvraag

I'm going to London. I'll phone you (if/when) I get back.
A
if
B
when

Slide 19 - Quizvraag

You usually _________ (arrive) late.
A
arrive
B
are arriving

Slide 20 - Quizvraag

The water ......be freezing! Look, nobody's swimming.
A
can't
B
could
C
might
D
must

Slide 21 - Quizvraag

You .... probably win first prize.
A
will
B
shall
C
won't
D
shan't

Slide 22 - Quizvraag

a of an?
.... game
A
a
B
an

Slide 23 - Quizvraag


What time is it?
A
Half nine
B
Half to ten
C
Half ten
D
Half past nine

Slide 24 - Quizvraag


What time is it?
A
Quarter over three
B
Quarter to three
C
Quarter past three
D
Quarter for three

Slide 25 - Quizvraag


A
Two o'clock
B
Two hour
C
A two o'clock
D
Two'oclock

Slide 26 - Quizvraag

Welke zin klopt?
A
He has a brother
B
He haves a brother

Slide 27 - Quizvraag

Welke Engels voorzetsel heb je nodig voor de zin.
Ik sta achter het gebouw
A
bellow
B
behind
C
between
D
next to

Slide 28 - Quizvraag

Welk woord betekent naast
A
behind
B
bellow
C
next to
D
above

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het meervoud van friend
A
friends
B
fries
C
friendes

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het meervoud van baby
A
Baby's
B
Babys
C
Babies

Slide 31 - Quizvraag

Hoe schrijf je de zin hij is nu aan het zwemmen in het engels?
A
He swims now
B
He is swimming now

Slide 32 - Quizvraag

Hoe schrijf je de Engelse zin:
Hij zwemt elke week
A
He swims every week
B
He is swimming every week

Slide 33 - Quizvraag