Reizen naar het buitenland H4

voorstellen
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BurgerschapsonderwijsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

voorstellen

Slide 1 - Tekstslide

voorstellen

Slide 2 - Tekstslide

 
REIZEN NAAR HET BUITENLAND

4. EEN REIS BUITEN EUROPA PLANNEN

Slide 3 - Tekstslide

Doel

    Doel: 
    Aan het eind van de les weet je waar je op moet     
    letten als je een vakantiereis buiten Europa plant.



Slide 4 - Tekstslide

Inhoud
 Paspoort/Visum
Het vliegveld
  • inchecken
  • instapkaart
  • bagage
  • veiligheids- en grenscontrole
  • gate
  • aankomsthal
 Inentingen
 Geld

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Paspoort
  1. nodig voor reizen buiten Europa
  2. aanvragen bij de gemeente

Slide 7 - Tekstslide

Visum
  • Toestemming binnen te komen.
  • Controle wie er in komt en uit gaat. 
  • Papier of stempel in je paspoort
  • Nodig voor de meeste landen buiten Europa 
  • Online aanvragen 

Slide 8 - Tekstslide


Wat is juist?
A
Met een paspoort kun je alleen binnen Europa reizen.
B
Buiten Europa kun je alleen met een paspoort reizen.
C
Met een ID-kaart kun je over de hele wereld reizen.
D
Met een ID-kaart en een paspoort kun je alleen in Europa reizen.

Slide 9 - Quizvraag


Wat is een ander woord voor instapkaart?
A
Bij aankomst aanmelden
B
Voordat je vertrekt aanmelden
C
Voordat je vertrekt afmelden

Slide 10 - Quizvraag


Wat is juist?
A
Er zijn maar een paar landen buiten Europa waar je een visum voor nodig hebt.
B
Voor landen binnen Europa heb je een visum nodig.
C
Met een visum controleert de regering van Nederland waar Nederlanders op vakantie gaan.
D
Met een visum controleert een land wie er in komt en uit gaat.

Slide 11 - Quizvraag

HET VLIEGVELD 
  • inchecken
  • instapkaart
  • bagage
  • veiligheids- en grenscontrole
  • gate
  • aankomsthal

Slide 12 - Tekstslide

Het vliegveld (luchthaven)

  • Vliegticket gekocht
  • vertrektijd en datum
  • Op tijd aanwezig 

Voor vertrek (24 uur) aanmelden = inchecken 

Slide 13 - Tekstslide

inchecken
boardingpass= instapkaart
  • stoelnummer
  • tijd hoe laat bij de gate
  • vertrektijd
  • vluchtnummer
  • Gate=instapplek vliegveld

Slide 14 - Tekstslide

Boardingpass
Maak opdracht 3
bladzijde  61

Slide 15 - Tekstslide

Bagage
  • Koffer of tas
  • Afgeven bij de incheckbalie

Handbagage: 
  • 1 Handtas of kleine rugzak per persoon
  • Meestal niet te zwaar.
  • onder je stoel passen (check afmetingen)
  •  vloeistoffen max 100 ml per verpakking.

Slide 16 - Tekstslide

Veiligheidscontrole en grenscontrole

  • handbagage controle
  • Bodyscan
  • soms gefouilleerd






Slide 17 - Tekstslide

Verboden in het vliegtuig

  • Wapens (ook geen speelgoedwapens)
  • Drugs
  • Beschermde dier- en of plantensoorten.
  • Chemische stoffen zoals pepperspray
  • messen en losse scheermesjes (< 6cm wel)
  • Knuppels


Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Link

Slide 20 - Video

Hoe groot is de bagagekelder op schiphol ?
A
100 m2
B
zo groot als 15 voetbalvelden
C
zo groot als een voetbalveld
D
zo groot als onze school

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

waarom willen ze door je koffer heen kijken met een scan?
A
kijken hoe zwaar hij is
B
kijken of er geld in zit
C
kijken of er iets verdachts in zit
D
kijken of je niks vergeten bent

Slide 23 - Quizvraag

gate - inchecken - vliegticket kopen - bagage afgeven - boardingpass - veiligheidscontrole
Zet de volgende woorden in de juiste volgorde.

Slide 24 - Tekstslide

Gate en aankomsthal
  • Vertrekhal = Gate
  • Letter en nummer 
  • Vliegtuig bij de gate geparkeerd
  • Wachten tot je mag instappen
  • Instappen = boarden
  • boardingpass scannen
  • instappen
  • landen
  • bagagehal 
  • koffer van de bagageband
  • aankomsthal

Slide 25 - Tekstslide

Inenting = vaccinatie
  • Navragen GGD welke vaccinaties je nodig hebt




Slide 26 - Tekstslide

Geld
  • meestal niet met euro's buiten Europa
  • Pinnen in het land
  • Geld wisselen (duurder dan pinnen)
  • Goed bewaren onder je kleding.

Slide 27 - Tekstslide

Maak opdracht 7 in tweetallen
Maak een lijst met tips

Slide 28 - Tekstslide

       Wat betekent het woord?

Slide 29 - Tekstslide