Kapitel 2 les 2

Kapitel 2 Feierst du mit? les 2
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Kapitel 2 Feierst du mit? les 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Periode 2
Luistertoets (SO) week 4
Leestoets (PW) week 5
PO vlog week 10
Proefwerkweek week 11+12

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Was machen wir heute
-  ein gespräch 
- Neue Grammatik
 
- Wörter


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragen
Ich stelle euch einige Fragen
Antwort in ganzen Sätzen 

Beispiel:
Wo wohnst du?
Ich wohne in Leidschenveen

Slide 4 - Tekstslide

Vragen:
Ich wohne in Voorburg wo wohnst du?
er wohnt in Voorburg, 
ihr wohnt in....
Wir wohnen in......
enz. 
De basisuitgangen tegenwoordige tijd
ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
-e
-st
-t

-en
-t
-en
feesttenten
uitleg

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe gebruik je de regel? 
ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
-e
-st
-t

-en
-t
-en
1. Wat is de stam van het werkwoord?
2. Welk persoonlijk voornaamwoord staat in de zin?
3. Regel ''feesttenten'' toepassen.

Dus: werkwoord wohnen
Stam = ww - en wohn + uitgang
Wohnen: du ............ in Voorburg
het persoonlijk voornaamwoord is du
uitgang bij du is st dus : du wohnst in Voorburg

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Staat er geen persoonlijk voornaamwoord in de zin?
er                                                           sie
sie                                                          = meerdere dingen/dieren
es                                                              mensen
= 1 ding/dier/persoon                     Bijv. die Eltern
 Bijv.      Peter                                           die Kinder
               Lisa                                             Lisa und Peter
              der Hund                                  
Peter spielt mit seinen Hund     die Kinder spielen mit den Hund

                       
     
Ich    du    er/sie/es    wir    ihr    sie/Sie
  e       st           t             en     t          en

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Übung 7 Seite 50
We doen deze opdracht even samen................


Daarna verder met opdracht 9 Seite 51 en
opdracht 3 Seite 170

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Hausaufgaben

Aufgabe 1: Lied
B
1. al
2. weer
3. vandaag
4. perensap
5. patat
6. feliciteren
7. gebak
8. vervulling

avondeten.


Aufgabe 3: Hören
A
1B, 2A, 3C, 4B, 5A



Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hausaufgaben
Aufgabe 4: Wörter
1. Onkel
2. Mutter
3. Vater
4. Schwester
5. Opa
6. Tochter
7. Bruder
8. Oma
9. Tante
10. Sohn

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spiel mit Verben

We gaan een spel spelen met de werkwoorden en de feesttenten regel.
Luister naar de uitleg van de docent

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandige naamwoorden 
en lidwoorden
Zelfstandige naamwoorden schrijven we in het Duits met een hoofdletter. 
 die Mutter hat heute Geburtstag un backt einen Kuchen. 
Zelfstandige naamwoorden zijn woorden waar je de of het voor kunt zetten. 
In het Duits zijn dit der, die of das

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geslacht: der, die of das? 
Zelfstandige naamwoorden hebben in het Duits een geslacht. 
Hoe kun je weten of een woord der, die of das is? 
mannelijk: der 
vrouwelijk: die 
onzijdig: das

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

mannelijk = der
mensen of dieren het mannelijke geslacht 
bijv. der Stier, der Mann, der Sohn

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vrouwelijk = die
 personen en dieren van het vrouwelijk geslacht
bijv. die Kuh = de koe, die Frau, die Tochter  
 alle woorden, die eindigen op: -schaft, -heit, -ung, -keit, 
die Einheit, die Mannschaft, die Möglichkeit, die Übung 
De meeste woorden die op een -e eindigen zijn vrouwelijk
die Laune, Die Familie, die Katze


Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

onzijdig = das
de meeste woorden waar  "het" voor staat in het Nederlands, zijn in het Duits das woorden
das Mädchen, das Jahr, das Schaf 
woorden eindigend op -chen of -lein (betekenis: -tje) 
bijv. das Männchen = het mannetje, das Kindlein = het kindje 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Der, die oder das?
... Bruder
A
der
B
die
C
das

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Der, die oder das?

... Haus = het Huis
A
der
B
die
C
das

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Der, die oder das?
... Mutter
A
der
B
die
C
das

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Der, die oder das?
Lehrerin
A
der
B
die
C
das

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Der, die oder das?
... Mädchen = het meisje
A
der
B
die
C
das

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Der, die oder das?
Freundin
A
der
B
die
C
das

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Ihr macht jetzt Übung
15,
16,
17 
Fertig?  dann Lesen
Übung 14, Seite 54 oder 55
Kies één van de twee opdrachten uit!
Jetzt seid ihr dran!!
timer
10:00

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Hausaufgaben
Machen:
Übung 7, 9, 15 en 16
Lernen:
Wörterliste A + B
Grammatik E Geslacht zelfst. naamwoord

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies