aie j'ai mal 2hd

Programme
Vorige week: gebiedende wijs 

Aujourd'hui: gebiedende wijs herhalen + 
regelmatige werwoorden op -re leren (zoals prendre, attendre)
Uitstaptoets plannen 

Maakwerk online v/d routekaart: alles af

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Programme
Vorige week: gebiedende wijs 

Aujourd'hui: gebiedende wijs herhalen + 
regelmatige werwoorden op -re leren (zoals prendre, attendre)
Uitstaptoets plannen 

Maakwerk online v/d routekaart: alles af

Slide 1 - Tekstslide

le pharmacien
le bras
le pied
la jambe
le docteur
le médicament
l'hôpital
les urgences
la pharmacie
les comprimés et les pastilles
la salle d'attente

Slide 2 - Sleepvraag

illiès krijgt de opdracht: il faut écouter le docteur!
Wat wordt er verwacht van illiès?

Slide 3 - Open vraag

Camille krijgt de opdracht: attendez dans la salle d'attente madame.
Wat krijgt Camille als opdracht?

Slide 4 - Open vraag

Range ta chambre Stéphane!

Wat krijgt Stéphane als opdracht?

Slide 5 - Open vraag

Le verbe régulier en -re
Présent   (t.t.):

1. Stam van het werkwoord [ -re eraf]
2. Zet de juiste uitgang er achter
voorbeeld:
attendre = wachten  
of vendre, rendre, entendre, perdre

Les notes:

Slide 6 - Tekstslide

Le verbe régulier en -re
Passé composé (v.t.)

1. vorm van avoir (hebben)
2. Voltooid deelwoord eindigt op -u

Betekenis:
ik heb gewacht, jij hebt gewacht etc.
Les notes:
j'ai attend
tu as attendu
il/elle/on a attendu
nous avons attendu
vous avez attendu
ils/elles ont attendu

Slide 7 - Tekstslide

Aïe je me suis fait mal
Je suis tombé de l'escalier

J'ai mal à la main
J'ai mal au pied
J'ai mal à l'épaule

Enfin, j'ai mal partout!

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Au travail!
Maak de oefeningen van écouter + lire + briques.

Tip! Lees echt mee met de luisterfragmenten in het tekstboek. Dat helpt enorm!

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Hoe zeg je?
Zij heeft buikpijn.
A
Elle a mal au genou.
B
Elle a mal au ventre.
C
Elle a mal à la genou.
D
Elle a mal aux ventre.

Slide 13 - Quizvraag

Hoe zeg je?
Wij hebben pijn aan onze voeten.
A
Nous avons mal au pied.
B
Nous avons mal à la jambe.
C
Nous avons mal aux pieds.
D
Nous avons mal aux jambes.

Slide 14 - Quizvraag

Ik heb pijn aan mijn rug
J'ai mal ___ dos (m).
A
au
B
à le
C
à la
D
aux

Slide 15 - Quizvraag

les comprimés
je suis tombé(e)
la fièvre
le plâtre
aux urgences

Slide 16 - Sleepvraag

Aïe j'ai mal .....

Neem de zin over
en vul aan naar keuze.

Slide 17 - Open vraag

la santé
l'hôpital
le médicament
tomber malade
la maladie
le médecin
le mal
de gezondheid
het ziekenhuis
de dokter
ziek worden
de ziekte
het medicijn
de pijn

Slide 18 - Sleepvraag

Le corps humain
Nommez 3 parties du corps
le/la/l'/les

Slide 19 - Woordweb

avoir mal à......= pijn hebben aan

J'ai mal à la tête          vr. la tête          ik heb pijn aan mijn hoofd

J'ai mal au genou       m. le genou    ik heb pijn aan mijn knie

J'ai mal à l'épaule       kl. l'épaule     ik heb pijn aan mijn schouder

J'ai mal aux mains mvd les jambes   ik heb pijn aan mijn handen


Attention! Dus niet: j'ai mal à ma tête    of    j'ai mal à mon bras

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Sleepvraag

A la pharmacie

A l'hôpital

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

j'ai mal à la jambe
j'ai mal à la tête
j'ai mal au ventre/ j'ai mal au coeur
j'ai mal à l'oreille
j'ai mal au dos

Slide 24 - Sleepvraag

Neem de zin over en maak af:
Aie j'ai mal au/à la/à l'/ aux...

Slide 25 - Open vraag

Le corps




A la pharmacie

Bonjour,
Je peux vous aider?
Vous avez mal où?

Chez le médecin

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Aïe j'ai mal .....

Neem de zin over
en vul aan naar keuze.

Slide 32 - Open vraag

Vouloir

Willen
  il/elle/on
  nous
  vous
  ils/elles
  tu
  je
voulons
veulent
veux
voulez
veux
veut

Slide 33 - Sleepvraag

 pouvoir

kunnen
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
                       peux
                  pouvez
                        peut
                       peux
                 peuvent
                pouvons

Slide 34 - Sleepvraag

pijn hebben (aan) = avoir mal (à)

J'ai mal à la tête.
Tu as mal au bras.
Il a mal à l'oreille.
Nous avons mal aux yeux. 

Let op!
à + le > au
à + les > aux

Slide 35 - Tekstslide