oefentoets

oefentoets
25 vragen
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

oefentoets
25 vragen

Slide 1 - Tekstslide

Rome was
A
eerst een keizerrijk, daarna een koninkrijk
B
eerst een koninkrijk, daarna een republiek
C
eerst een republiek, daarna een koninkrijk
D
eerst een koninkrijk, daarna een keizerrijk

Slide 2 - Quizvraag

Rome werd gesticht in
A
853 v. Chr.
B
753 v. Chr.
C
653 v. Chr.
D
553 v. Chr.

Slide 3 - Quizvraag

In 509 v.C. werd de laatste koning van Rome verdreven.
Rome werd toen een republiek.
A
Dat Rome een republiek werd is een gevolg van de verdrijving.
B
Dat Rome een republiek werd is een oorzaak van de verdrijving.
C
Dat Rome een republiek werd is een mening.
D
Dat Rome een republiek werd is een verzinsel

Slide 4 - Quizvraag

Rome had een:
A
soms een leger
B
leger van vrijwilligers
C
geen leger
D
beroepsleger

Slide 5 - Quizvraag


Wie was ook alweer de eerste Romeinse keizer?
Julius Caesar was dictator van Rome. Maar nog voordat hij keizer kon worden werd hij vermoord door senatoren. Zijn adoptiezoon Octavianus deed het vervolgens slimmer. Octavianus werd de eerste keizer. Hij noemde zichzelf Caesar Augustus. Vanaf toen gebruikten alle keizers de erenaam Caesar. En zo is dat ook ons woord keizer geworden.
A
Caesar
B
Augustus
C
Juli
D
Salade

Slide 6 - Quizvraag

Welke naam kreeg de adoptiezoon Octavianus toen hij keizer werd?
A
Novemberus
B
Augustus
C
Idiotus
D
Decemberus

Slide 7 - Quizvraag

Keizer Octavianus staat vooral bekend om
A
het stichten van een keizerrijk
B
het imperialisme
C
het stichtten van een wereldrijk
D
de Pax Romana

Slide 8 - Quizvraag

Gebruik de vijf uitspraken (A-E). Geef aan welke twee uitspraken juist zijn.

A De arme onderlaag in de samenleving was groot en de rijke bovenlaag was klein.
B De meeste slaven werkten in de huishouding van rijken.
C Door de pax Romana ging het goed met de Romeinse handel en nijverheid.
D Een groot deel van de rijke bovenlaag bestond uit handelaren.
E Omdat slaven vaak beestachtig werden behandeld waren er regelmatig slavenopstanden.
A
A en B
B
A en C
C
B en E
D
C en D

Slide 9 - Quizvraag

Waar
Niet waar
De Germanen namen gewoonten van de Romeinen over
De Germanen geloofden niet in de Romeinse goden
De Germanen hielden hun haar lang
Het Romeinse rijk werd steeds meer Romeins

Slide 10 - Sleepvraag

Wat gebeurde er in het Colloseum?
A
Theater voorstellingen
B
Dansen en muziek
C
Gladiatoren gevechten
D
Politieke bijeenkomsten

Slide 11 - Quizvraag

Een samenleving waar de meeste mensen van de landbouw leven en een gedeelte leeft in de steden en leeft van de handel en nijverheid. Dit is een...........samenleving

Slide 12 - Open vraag

Een persoon die het bezit is van anderen is een.......

Slide 13 - Open vraag

Iemand die tegen anderen moet vechten in een arena noem je een.....

Slide 14 - Open vraag

De Romeinen hadden meer culturen in hun rijk. Een samenleving met meer culturen is een.........samenleving

Slide 15 - Open vraag

Waarom moesten de inwoners van het Romeinse rijk de staatsgoden vereren?

Slide 16 - Open vraag

Het leven van Jezus in 'christelijke dagen'
Goede Vrijdag
Pasen
Hemelvaart
Kerst

Slide 17 - Sleepvraag

Overeenkomst jodendom en christendom
A
Beiden geloven in één God
B
Beiden geloven in Jezus
C
Beiden lezen de Bijbel

Slide 18 - Quizvraag

Welk antwoord staat in de goede tijdsvolgorde?
A
Christus geboren, Joden komen in opstand, christendom staatsgodsdienst
B
Joden komen in opstand, Christus geboren, christendom staatsgodsdienst
C
christendom staatsgodsdienst, joden komen in opstand, Christus geboren

Slide 19 - Quizvraag

Welke keizer stond het christendom toe?
A
Augustus
B
Nero
C
Constantijn
D
Theodosius

Slide 20 - Quizvraag

Wie heeft de leiding in een kerkprovincie?
A
pastoor
B
keizer
C
bisschop
D
paus

Slide 21 - Quizvraag

In het jaar 395 gebeurt er iets in het Romeinse Rijk. Wat gebeurt er?
A
Keizer Constantijn wordt vermoord
B
Keizer Constantijn wordt Christen
C
Het Romeinse Rijk wordt gesplitst
D
Er komt een nieuwe hoofdstad in het Romeinse Rijk

Slide 22 - Quizvraag

Er kwam een einde aan het Romeinse Rijk, doordat het Romeinse Rijk de binnenvallende volken niet kon tegenhouden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Er kwam een einde aan het Romeinse Rijk, doordat het Romeinse Rijk steeds slechter werd bestuurd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Einde van het West-Romeinse Rijk
A
313
B
391
C
476
D
33

Slide 25 - Quizvraag