hoofdstuk 2 eco

Hoofdstuk 2 Geldzaken
KGT) § 2.3/ 2.4 en 2.5 Sparen met profijt
Ik heb klaar liggen: 
  • rekenmachine,
  • pen,
  • papier.
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2 Geldzaken
KGT) § 2.3/ 2.4 en 2.5 Sparen met profijt
Ik heb klaar liggen: 
  • rekenmachine,
  • pen,
  • papier.

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • Instructie
  • Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Doel 2.3
Theorie:
  • Ik kan aangeven dat er verschillende doelen zijn om te sparen
  • Ik kan aangeven dat er verschillende spaarvormen zijn
  • Ik kan uitleggen wat inflatie is
  • Ik kan uitleggen wat koopkracht is
  • Ik kan aangeven wat er met de koopkracht gebeurt als je spaart

Rekenvaardigheden:
  • Ik kan de rente berekenen en rekenen met samengestelde interest.
      

Slide 3 - Tekstslide

Aantekeningen

1 jaar = 12 maanden = 52 weken = 365 dagen
1 kwartaal = 3 maanden
(In een jaar zitten 4 kwartalen)

LET OP: 1 maand is niet 4 weken! 
(omdat: 12 maanden x 4 weken = 48 weken)

Slide 4 - Tekstslide

Neem deze over in je schrift

Slide 5 - Tekstslide

Spaardoelen
Voor welke doelen kun je sparen? Het zijn er 3...

Slide 6 - Tekstslide

Spaardoelen

Sparen = een deel van je inkomen niet uitgeven

Spaardoelen/spaarmotieven = 

1) Doel- grote uitgave
2) Voorzorg- tegenvallers opvangen
3) Rente

Slide 7 - Tekstslide

Redenen om te sparen: 
  1. sparen voor een doel (nieuwe scooter)
  2. sparen uit voorzorg
    (geld achter de hand hebben)
  3. sparen voor de rente (om meer geld te krijgen van de bank)

Slide 8 - Tekstslide

Spaarvormen verschillen van elkaar:

- door de hoogte van het rentepercentage
- door de hoogte van het minimale spaarbedrag
- door de periode (looptijd) waarin het spaargeld niet opvraagbaar is. 

Slide 9 - Tekstslide

Spaarvormen
  • Verschillende soorten spaarvormen. 
  • Opvraagbaarheid van het spaartegoed, denk hierbij aan de looptijd. 
  • Hoe langer de looptijd, hoe hoger het rentepercentage.

Slide 10 - Tekstslide

Depositosparen
= Manier van sparen waarbij spaargeld gedurende de looptijd niet (zonder boete) opgevraagd kan worden.


Spaardeposito gebruik je als je langere tijd het geld niet nodig hebt. (1 of meerdere jaren)

Slide 11 - Tekstslide

Wat is koopkracht?

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Koopkracht stijgen en daling

Slide 14 - Tekstslide

Koopkracht
  • Wat is koopkracht?
  • Wat zegt dit plaatje hieronder?

Slide 15 - Tekstslide

Koopkracht en inflatie
  • koopkracht : de hoeveelheid goederen en diensten die je kan kopen.  
  • Koopkracht van een spaarder stijgt door rente en daling inflatie.

  • inflatie: de gemiddelde stijging van de prijzen

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Enkelvoudige of samengestelde interest

Slide 18 - Tekstslide

Rekenvaardigheden
Ik let er op dat ik:
  • Een berekening geef
  • De eenheid erbij zet: €
  • Een komma zet ipv een punt
  • 2 cijfers achter de komma zet

Slide 19 - Tekstslide

Enkelvoudige interest
Bij enkelvoudige interest wordt alleen interest berekend over het beginkapitaal.




Slide 20 - Tekstslide

Formule Enkelvoudige interest
(kapitaal:100) x percentage = totaal ... euro rente

Slide 21 - Tekstslide

Enkelvoudige interest
Bram stort 1.200 euro op een rekening.
Het rentepercentage is 2%. 
Hoeveel rente ontvangt hij in 1 jaar? 
Hoeveel rente ontvangt hij in 2 jaar?

Slide 22 - Tekstslide

Antwoord
Kees-Jan stort €1.200 op een rekening. 
Het rentepercentage is 2%. 

jaar 1              € 1.200 : 100 x 2 = € 24 
jaar 2             € 1.200 : 100 x 2 = € 24



Slide 23 - Tekstslide

Formule Samengestelde interest
Kapitaal x 1,0p^L =  totaal ... euro rente
p = is percentage en L = looptijd

Bijvoorbeeld: Bedrag is €1000, rente is 6 en de looptijd is 6 jaar!
Rekenmachine: € 1000 x 1,06^6 = € 1418,51

Slide 24 - Tekstslide

Samengestelde interest
Spaarbedrag € 2000,- met rentepercentage 3%. Hoeveel geld heb ik dan over 2 jaar?
jaar 1: € 2000,-  : 100 (= €20,-) x 3 = € 60,-     Saldo = € 2060,-
jaar 2: € 2060,- : 100 (= € 20,60) x 3 = € 61,80     Saldo = € 2121,80

Verschil met enkelvoudige interest is:
 2 x € 60,- = € 120,- rente en saldo € 2120,-


Slide 25 - Tekstslide

Enkelvoudige interest


Slide 26 - Tekstslide

Samengestelde interest

Slide 27 - Tekstslide


Antwoord op de leerdoelen:

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Tekstslide


B

Leren en maken 
Hoofdstuk 2:
paragraaf 1



KGT

Leren en maken
Hoofdstuk 2:
paragraaf 3




Huiswerk 14 oktober

Slide 30 - Tekstslide

Nabespreking
Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video