Verbanden deel 2 (samenv. concl.doel/mid, toegev. redeng., vergelijk.)
Welkom bij Nederlands!
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2
In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 90 min
Onderdelen in deze les
Welkom bij Nederlands!
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we doen vandaag?
Vergelijkend verband
doel- middel verband
samenvattend verband
redengevend verband
toegevend verband
concluderend verband
Slide 2 - Tekstslide
In het weekend heb ik een baantje, maar doordeweeks heb ik daar geen tijd voor.
A
Chronologisch verband
B
opsommend verband
C
Oorzakelijk verband
D
Tegenstellend verband
Slide 3 - Quizvraag
Doel-middelverband
Dit verband geeft aan hoe je een doel kunt behalen, dus welk middel er wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.
Slide 4 - Tekstslide
Doel-middelverband
Signaalwoorden:
Opdat, zodat, om..te, door middel van, met behulp van
Slide 5 - Tekstslide
Doel-middelverband
Voorbeeld:
Om nog op tijd op school te komen (doel), ga ik toch maar fietsen in plaats van lopen (middel).
Mijn buurvrouw gaat vanavond collecteren (middel). Het doel is om zoveel mogelijk geld op te halen voor het goede doel dat opkomt voor de dieren (doel).
Slide 6 - Tekstslide
Samenvattend verband
Dit verband sluit vaak een tekst(deel) af. Alle voorgaande informatie wordt kort op een rijtje gezet.
Slide 7 - Tekstslide
Samenvattend verband
Signaalwoorden:
kortom, samengevat, met andere woorden, al met al.
Slide 8 - Tekstslide
Samenvattend verband
Voorbeeld:
Gister ben ik naar de film gegaan. Mijn vriendin heeft de hele film haar handen voor haar ogen gehouden. Ik schrok een keer zo hard dat de popcorn over me heen vloog. Kortom, het was een spannende film.
Slide 9 - Tekstslide
Vergelijkend verband
Met een vergelijkend verband maakt de auteur iets duidelijk door een verschil of een overeenkomst te noemen.
Slide 10 - Tekstslide
Vergelijkend verband
Signaalwoorden:
in vergelijking met, net als, als, evenals, zoals, meer/groter/beter dan, vergeleken met
Slide 11 - Tekstslide
Vergelijkend verband
Voorbeeld:
Sam heeft, net als zijn neef, gekozen voor het kindermenu.
Op mijn school zijn de regels helemaal niet streng in vergelijking met de regels bij mijn zus.
Slide 12 - Tekstslide
Het concluderend verband
Uit een aantal uitspraken eerder in de tekst wordt een conclusie getrokken.
Let daarbij op de volgende signaalwoorden: dus, kortom, concluderend, dat houdt in..
Slide 13 - Tekstslide
REDENGEVEND VERBAND
Een redengevend verband geeft aan
waarom iemand iets doet of vindt.
Slide 14 - Tekstslide
SIGNAALWOORDEN
bij redengevend verband
- want - omdat - daarom - dus -
de reden hiervoor is - het argument is
Slide 15 - Tekstslide
VOORBEELD
redengevend verband
Voor het proefwerk van biologie had ik een slecht cijfer,
want ik heb er niet goed voor geleerd.
De reden van het slechte cijfer is
dat ik niet geleerd heb voor het proefwerk.
Slide 16 - Tekstslide
Toegevend verband
Bij een toegevend verband wordt een andere kant van de zaak gegeven. De toegeving kan ook achteraan staan.
Bijbehorende signaalwoorden:
ook al, zij het (dat), weliswaar, (al)hoewel, ofschoon, desondanks, niettemin
Slide 17 - Tekstslide
Oefenen!
Slide 18 - Tekstslide
Doel-middelverband
A
We hebben eerst een taart gebakken en daarna buiten gespeeld.
B
Om er voor te zorgen dat iedereen er bij kan zijn, houden we het feest op zaterdag.
C
Gisteren was ik heel erg moe, daarom heb ik tot 12:00 uur uitgeslapen.
D
Deze kerstvakantie ben ik naar Duitsland geweest. We hebben veel gegeten en gewandeld. Kortom, het was de beste kerstvakantie ooit!
Slide 19 - Quizvraag
Vergelijkend verband
A
Ik wil net als mijn vader later piloot worden!
B
Morgen ben ik jarig en ga ik zwemmen . Daarna gaan we patat eten.
C
Ik heb geen zin in het weekend, want ik moet huiswerk maken.
Slide 20 - Quizvraag
Doel-middelverband
Vergelijkend verband
Samenvattend verband
Overig
zodat
kortom
net als
daarom
al met al
daarna
toch
mooier dan
Slide 21 - Sleepvraag
Oorzakelijk verband
Redengevend verband
Geeft aan waarom iemand iets doet of vindt
Geeft aan waardoor iets gebeurt en waar je geen invloed op hebt
daarom
doordat
want
dus
Slide 22 - Sleepvraag
Omdat het klimaat snel verandert, gaat het waterschap de dijken in een hoog tempo ophogen.
A
toelichtend verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband
Slide 23 - Quizvraag
Ik trok de hele dag met de kinderen op, hoewel ik eigenlijk doodmoe was.
A
Samenvattend verband
B
Voorwaardelijk verband
C
Toegevend verband
D
Doel-middel verband
Slide 24 - Quizvraag
Je zou deze snoepjes kunnen gebruiken om de hond te trainen.