Hoofdstuk 4 Herhaling + oefenen

Hoofdstuk 4 Getallen
Herhaling + oefenen
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4 Getallen
Herhaling + oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling hoofdstuk 4
4.1 Waarde van cijfers en decimale getallen
4.2 Grote getallen
4.3 Afronden decimale getallen en op ronde getallen 
4.4 Afronden in praktische situaties
4.5 Procenten en percentages
4.6 Verhoudingstabel (of niet) 


Slide 2 - Tekstslide

4.1 Waarde van cijfers
Het getal 2305,67 bestaat uit 6 cijfers die allemaal een verschillende waarde hebben:

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de waarde van 8 in het getal
18 405,39?

Slide 4 - Open vraag

4.1 Decimale getallen
Decimale getallen zijn getallen met cijfers achter de komma.
1 decimaal
2 decimalen
3 decimalen

Slide 5 - Tekstslide

Plaats op de getallenlijn: tussen 2 hele getallen

Slide 6 - Tekstslide

Of tussen 2 decimale getallen
6,38 > 6,3    want    6,3 = 6,30   en   38 > 30
6,38 < 6,4    want    6,4 = 6,40  en   38 < 40

Slide 7 - Tekstslide

Zet op volgorde van klein naar groot
6,98
7,091
6,905
7,91
6,019
7,109
6,59

Slide 8 - Sleepvraag

4.2 Grote getallen
Grote getallen kun je in woorden schrijven of met cijfers:




19,6 miljoen schrijf je als 19 600 000
52 650 000 000 schrijf je als 52,65 miljard

Slide 9 - Tekstslide

Maak opgave L6 a op blz. 207 en vul het antwoord hier in. Denk aan de spaties!

Slide 10 - Open vraag

Maak opgave L6 b op blz. 207 en vul het antwoord hier in. Denk aan de spaties!

Slide 11 - Open vraag

Maak opgave L7 a op blz. 207 en vul het antwoord hier in. Denk aan de spaties!

Slide 12 - Open vraag

Maak opgave L7 b op blz. 207 en vul het antwoord hier in. Denk aan de spaties!

Slide 13 - Open vraag

4.3 Afronden decimale getallen
Afronden decimale getallen:
  • Afronden op 2 decimalen: je laat 2 decimalen staan.
  • Kijk naar de 3e decimaal en rond dan de 2e af naar boven of onder.
  • Dit geldt natuurlijk ook voor afronden op 1, 3, 4 etc. decimalen.


Voorbeeld:
Rond 10,627 af op 2 decimalen.
1. Kijk naar de 3e decimaal -> 7.
2. 7 is groter dan 5, dus afronden naar boven -> 10,63

Slide 14 - Tekstslide

4.3 Decimaal getal afronden op helen
Decimaal getal afronden op helen:
  • Afronden op helen betekent geen decimalen.
  • Kijk naar de 1e decimaal en rond dan de eenheden af naar boven of onder.


Voorbeeld:
Rond 10,627 af op een heel getal.
1. Kijk naar de 1e decimaal -> 6.
2. 6 is groter dan 5, dus afronden naar boven -> 11

Slide 15 - Tekstslide

Maak opgave L8 a op blz. 213 en vul het antwoord hier in.

Slide 16 - Open vraag

Maak opgave L8 d op blz. 213 en vul het antwoord hier in.

Slide 17 - Open vraag

4.3 Afronden ronde getallen
Afronden grote getallen:
  • Afronden op bv. duizendtallen -> alles achter het duizendtal wordt 0.
  • Kijk naar het cijfer van de honderdtallen en rond af naar boven of onder.
  • Dit geldt natuurlijk ook voor afronden op honderdtallen, tienduizendtallen etc. .


Voorbeeld:
Rond 3 785 263 af op duizendtallen.
1. Kijk naar de honderdtallen -> 2.
2. 2 is kleiner dan 5, dus afronden naar beneden -> 3 785 000

Slide 18 - Tekstslide

Maak opgave L9 a op blz. 213 en vul het antwoord hier in. Denk aan de spaties!

Slide 19 - Open vraag

4.4 Praktisch afronden
In praktische situaties moet je logisch nadenken bij het afronden. Hier heb je dus 8 boten nodig.

Slide 20 - Tekstslide

4.4 Afronden met geld
Als je contant betaald, wordt het bedrag afgerond. 
We ronden dan af op een veelvoud van 5.

Slide 21 - Tekstslide

Maak opgave L10 a en vul het antwoord hier in.
Je mag je rekenmachine gebruiken!

Slide 22 - Open vraag

Maak opgave L10 b en vul het antwoord hier in.
Je mag je rekenmachine gebruiken.
Denk aan het euroteken!

Slide 23 - Open vraag

4.5 Procenten
1% is hetzelfde als            deel ergens van.

Je kunt dit ook schrijven als een decimaal getal: 0,01 
Dus 36% van 820 is:                                       of

Makkelijker: 36 : 100 x 280 = 295,2. 
                                                                        
1001
10036820=295,2
0,36820=295,2
Geldbedragen ronden we altijd af op 2 decimalen!

Slide 24 - Tekstslide

4.5 Percentage
Een percentage zegt hoeveel procent een deel van het totaal is.
Dus hoeveel procent is 18 van de 26 leerlingen?
Dit is ongeveer 69,2%

Als som: 18 : 26 x 100       69,2% 
Een percentage rond je altijd af op 1 decimaal!

Slide 25 - Tekstslide

Maak opgave L11 a op blz. 224 en vul het antwoord hieronder in. Je mag je rekenmachine gebruiken.
Denk aan het euroteken!

Slide 26 - Open vraag

Maak opgave L12 a op blz. 224 en vul het antwoord hieronder in. Je mag je rekenmachine gebruiken.
Denk aan het procentteken!

Slide 27 - Open vraag

4.6 Verhoudingstabel
Bij een verhouding kun je een tabel maken:




De getallen hebben allemaal dezelfde basisverhouding: 5 : 3
Wat je boven doet, moet je onder ook doen!





Slide 28 - Tekstslide

4.6 Wel of geen verhoudingstabel
Bij een verhoudingstabel hebben de getallen allemaal dezelfde basisverhouding.




Je controleert dit door het sommetje: boven : onder
Als er steeds hetzelfde uitkomt, is het een verhoudingstabel en anders niet.
6 : 15 = 0,4
60 : 150 = 0,4
12 : 30 = 0,4
18 : 48 = 0,4
36 : 96 = 0,4

Slide 29 - Tekstslide

Maak opgave L13 op blz. 232. Vul de tabel in in je boek. Vul daarna de verhouding hieronder in. Denk aan de schrijfwijze, dus .... : .....

Slide 30 - Open vraag

Kijk naar de tabel over tomaten van opgave L14 op blz. 232. Is dit een verhoudingstabel?
A
ja
B
nee

Slide 31 - Quizvraag

Welk getal krijg je als je bij de tabel over tomaten steeds boven door onder deelt?
Rond af op 2 decimalen!

Slide 32 - Open vraag

Je bent klaar!

Slide 33 - Tekstslide