Oefening hoofdletters en leestekens

Nederlands
Hoofdletters & leestekens
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2-4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Hoofdletters & leestekens

Slide 1 - Tekstslide

Weet je nog?
Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 2 - Open vraag

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van winkels
B
Familienamen
C
Namen van maanden
D
Namen van musea

Slide 3 - Quizvraag

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van feestdagen
B
Namen van jaargetijden
C
Namen van personen
D
Namen van bedrijven

Slide 4 - Quizvraag

Wanneer gebruik je een punt?

Slide 5 - Open vraag

Wanneer gebruik je een vraagteken?

Slide 6 - Open vraag

Wanneer gebruik je een uitroepteken?

Slide 7 - Open vraag

Een komma zet je ...
A
Tussen twee persoonsvormen
B
Tussen twee verbindingswoorden
C
Tussen twee moeilijke woorden
D
Tussen delen van een opsomming

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Video

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Als het pijn doet geef je maar een gil

Slide 10 - Open vraag

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
Levi wil je die bak met pennen potloden en stiften aangeven

Slide 11 - Open vraag

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Ik blijf vandaag thuis omdat ik schoolziek ben

Slide 12 - Open vraag

Juist of onjuist:
Pieter Van Duinrade
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Juist of onjuist:
maandag
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Audi
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Juist of onjuist:
afrikaanse
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Mees riep: Kijk uit voor die fietser!
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Lotte dacht: 'Wat een stomme toets.'
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Wanneer gebruik je geen komma?
A
Aan het einde van een regel.
B
Na een naam of uitroep aan het begin van de zin.
C
Tussen delen van een opsomming.
D
Voor voegwoorden zoals: omdat en terwijl.

Slide 19 - Quizvraag

Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters?
A
Piet zei: 'Wil je een pizza met vlees, vis of groente?'
B
Piet zei: 'Wil je een pizza met vlees, vis, groente?'

Slide 20 - Quizvraag

Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters.
A
Wil je pizza met vlees, vis of met groente?
B
'Wil je pizza met vlees, vis of met groente?'

Slide 21 - Quizvraag

Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters?
A
De personeelsmanager vroeg aan Esra: 'Waarom wil je bij de Macro werken?'
B
'De personeelsmanager vroeg aan Esra: 'Waarom wil je bij de Macro werken'?

Slide 22 - Quizvraag

Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters?
A
De bedrijfshulpverlener belde 112 want hij vertrouwde de situatie niet.
B
De bedrijfshulpverlener belde 112: 'Hij vertrouwde de situatie niet!'
C
De bedrijfshulpverlener belde 112, want hij vertrouwde de situatie niet.

Slide 23 - Quizvraag

Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters.
A
De dj zei: 'zo'n grote opkomst had ik niet verwacht.'
B
de dj zei: 'Zo'n grote opkomst had ik niet verwacht.'
C
De dj zei: 'Zo'n grote opkomst had ik niet verwacht'.
D
De dj zei: 'Zo'n grote opkomst had ik niet verwacht.'

Slide 24 - Quizvraag

Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters.
A
Mijn trainer zei jij mag meetrainen met de selectie.
B
Mijn trainer zei: 'Jij mag meetrainen met de selectie.'
C
Mijn trainer zei: 'jij mag meetrainen met de selectie.'

Slide 25 - Quizvraag

Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters?
A
Roger vraagt aan Janneke of ze ook kan hardlopen op die hoge hakken.
B
Roger vraagt aan Janneke: 'Of ze ook kan hardlopen op die hoge hakken.'
C
Roger vraagt aan Janneke: 'Kan jij ook hardlopen op die hoge hakken?
D
Roger vraagt aan Janneke: 'Kan jij ook hardlopen op die hoge hakken?'

Slide 26 - Quizvraag

Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters?
A
Susan vroeg wie de eerste man op de maan was.
B
Susan vroeg': Wie was de eerste man op de maan?'
C
Susan vroeg: 'Wie was de eerste man op de maan?'
D
Susan vraagde: 'Wie was de eerste man op de maan?'

Slide 27 - Quizvraag

Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters?
A
De dj zei: 'zo'n grote opkomst had ik niet verwacht.'
B
de dj zei: 'Zo'n grote opkomst had ik niet verwacht.'
C
De dj zei: 'Zo'n grote opkomst had ik niet verwacht'.
D
De dj zei: 'Zo'n grote opkomst had ik niet verwacht.'

Slide 28 - Quizvraag

Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters?
A
'Zullen we morgenavond om zeven uur afspreken? vroeg Layla.
B
'Zullen we morgenavond om zeven uur afspreken?' vroeg Layla.

Slide 29 - Quizvraag

Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters.
A
'Eigenlijk houd ik niet van spruitjes, mompelde Sem.'
B
Eigenlijk houd ik niet van spruitjes, mompelde Sem.
C
'Eigenlijk houd ik niet van spruitjes', mompelde Sem.
D
'Eigenlijk houd ik niet van spruitjes,' mompelde Sem.

Slide 30 - Quizvraag

Welk woord hoort niet met een hoofdletter geschreven te worden?
A
April
B
Hema
C
Zweden
D
Pasen

Slide 31 - Quizvraag

Welk woord hoort niet met een hoofdletter geschreven te worden?
A
Duitse
B
Kerst
C
Zuid-Frankrijk
D
Kerstmis

Slide 32 - Quizvraag

Welk woord hoort niet met een hoofdletter geschreven te worden?
A
Terschelling
B
Rucphen
C
Bosheidestraat
D
noorden

Slide 33 - Quizvraag

Welk woord hoort niet met een hoofdletter geschreven te worden?
A
Eiffeltoren
B
Maas
C
Waal
D
Lente

Slide 34 - Quizvraag

Welk woord hoort niet met een hoofdletter geschreven te worden?
A
De Nachtwacht
B
Hoogspanningskabel
C
Tim
D
Udens College

Slide 35 - Quizvraag

Neem voor je paragraaf 2.8 'Leestekens & hoofdletters gebruiken'

Slide 36 - Tekstslide