In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Paragraaf 5.2
Wat wordt de prijs?
Woensdag 24 mei 2023
A.203
2TL
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
In deze les leer je:
Wat de inkoopprijs is;
Wat brutowinstopslag is;
Hoe je de verkoopprijs berekent;
Wat afzet en omzet is en hoe je de omzet kunt berekenen.
Slide 2 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen een abstracte en concrete markt?
Slide 3 - Tekstslide
Vraag of aanbod?
Je koopt op het internet schoenen
Een huis wordt te koop gesteld
Je gaat naar de winkel voor brood
Slide 4 - Tekstslide
Bij het opruimen van je kamer kom je erachter dat je veel spullen hebt waarvan je niet meer wist dat je ze had. Je besluit daarom om een aantal spullen via internet te verkopen.
Zorg je op deze manier voor vraag of voor aanbod? Leg uit.
Slide 5 - Tekstslide
De vraag op de woningmarkt stijgt.
Wat betekent dat?
A) Er komen meer huizen in de verkoop.
B) Er worden minder nieuwe woningen gebouwd.
C) Meer mensen willen een huis kopen.
D) Mensen blijven langer in hetzelfde huis wonen
Slide 6 - Tekstslide
Inkoopprijs
Kopen voordat je kunt verkopen.
De prijs die een winkelier voor een product betaalt, noem je de inkoopprijs.
Slide 7 - Tekstslide
Brutowinstopslag
Een winkelier verkoopt zijn producten voor een hoger bedrag dan de inkoopprijs. Het bedrag dat de winkelier bij de inkoopprijs optelt, noem je de brutowinstopslag.
Slide 8 - Tekstslide
Voorbeeld brutowinstopslag
Je hebt een eigen meubelzaak en koopt een tafel in voor €800. Omdat je geld wilt verdienen aan de producten die je verkoopt, bied je de tabel aan voor €1.500.
Slide 9 - Tekstslide
Verkoopprijs
Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag
Voorbeeld:
De inkoopprijs van een sporttas is € 15. De winkelier rekent een brutowinstopslag van 60% van de inkoopprijs. Wat wordt de verkoopprijs?
Stap 1: bereken de brutowinstopslag. Dit is 60% van €15.
€15 ÷ 100 x 60 = €9. of €15 x 0,60 = €9
Stap 2: tel de brutowinstopslag op bij de inkoopprijs.
De inkoopprijs wordt €15 + €9 = € 24
Slide 10 - Tekstslide
Opgave
De inkoopprijs is € 0,80.
De brutowinst opslag is 40% van de inkoopprijs.
Bereken de verkoopprijs voor een cupcake.
Slide 11 - Tekstslide
Antwoord
Stap 1: bereken de brutowinstopslag.
€0,80 ÷ 100 x 40 = €0,32. of €0,80 x 0,40 = €0,32
Stap 2: tel de brutowinstopslag op bij de inkoopprijs.
De inkoopprijs wordt €0,80 + €0,32 = € 1,12
Inkoopprijs + brutowinst = verkoopprijs
€0,80 + €0,32 = €1,12
Slide 12 - Tekstslide
Afzet en omzet
Afzet = het aantal producten dat een bedrijf verkoopt.
(Afzet = Aantal)
Omzet = het totale bedrag dat een bedrijf ontvangt door de verkoop van producten. (Omzet = opbrengst)
Slide 13 - Tekstslide
De omzet berekenen
Omzet = afzet x verkoopprijs
Voorbeeld
In een zwembad verkoopt Ron op een dag 372 blikjes fris. De prijs van één blikje is € 2,25. Hoeveel omzet heeft Ron?
372 × € 2,25 = € 837
Slide 14 - Tekstslide
Ik verkoop 350 broodjes voor €4,50 per stuk. Wat is mijn omzet?
A
€4,50
B
€1.575
C
350
D
€77,78
Slide 15 - Quizvraag
Je hebt een eigen winkel en koopt goederen in om te verkopen. De prijs hiervoor heet.....
A
Verkoopprijs
B
Inkoopprijs
C
Brutowinstopslag
D
Omzet
Slide 16 - Quizvraag
Een telefoonwinkel koopt smartphones in voor € 140 en verkoopt ze met een brutowinstopslag van 45%.
A
€203
B
€140
C
€145
D
€209
Slide 17 - Quizvraag
Aan de slag
Wat moet ik doen? -> maak 5.2
Met wie ga ik dat doen? -> individueel of in tweetallen
Hoe ga ik dat doen? -> raadpleeg het boek
Wie mag ik om hulp vragen? -> de docent
Hoe lang heb ik de tijd? -> 15 minuten
Wat doe ik als klaar ben? -> maak de overige opdrachten