Werkwoordspelling

Nederlands 
werkwoordspelling
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands 
werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd juist spellen
  • Je kunt de persoonsvorm in de verleden tijd juist spellen
  • Je kunt het voltooid deelwoord juist spellen

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm
De persoonsvorm is de werkwoordsvorm 
die hoort bij het onderwerp van de zin.

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld
Ik loop naar mijn stagebedrijf.

Rennen de honden door het park?

De docent gaf vorige week huiswerk op.

Natuurlijk zijn wij om tien uur naar huis gelopen.

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm
Zin in een andere tijd zetten.
Ik weet zeker dat het morgen mooi weer wordt.
Ik wist zeker dat het morgen mooi weer wordt.

Zet het onderwerp in het meervoud/enkelvoud.
Wij weten zeker dat het morgen mooi weer wordt.

Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm - TT

Slide 6 - Tekstslide

Let op! 
Word je 18 jaar? 
Wordt je broer 18 jaar? 

Slide 7 - Tekstslide

De jongen ... lid van een schaakvereniging
worden - (PV - TT)
A
word
B
wordt
C
worden
D
werd

Slide 8 - Quizvraag

(Vinden) ... je vader dat ook niet lastig?
(PV - TT)
A
Vind
B
Vindt
C
Vond
D
Vondt

Slide 9 - Quizvraag

Persoonsvorm verleden tijd

Slide 10 - Tekstslide

Persoonsvorm - Verleden tijd 
Stap 1: is het een PV?
Stap 2: is het een sterk werkwoord of een zwak werkwoord?

Slide 11 - Tekstslide

Sterke/zwakke werkwoorden
Sterke werkwoorden 
Veranderen van klank --> wij zwemmen/wij zwommen

Zwakke werkwoorden 
Veranderen niet van klank --> ik wacht/ik wachtte

Slide 12 - Tekstslide

Wat zijn de sterke werkwoorden?
A
mailen, masseren, melden en mompelen
B
kijken, klagen, kosten, krabben
C
beginnen, bieden, bijten en blazen
D
raden, regeren, roepen en ruiken

Slide 13 - Quizvraag

Persoonsvorm - verleden tijd
Sterk werkwoord? > Klankverandering 
lopen - liepen 
kopen - kochten 

Bedenk er zelf 2 en schrijf deze op jouw wisbordje!

Slide 14 - Tekstslide

Zwak werkwoord
stam (hele ww -en)
+ de(n) of  + te(n)

Gebruik
  • 't kofschip x 
  • 't sexy fokschaap

Slide 15 - Tekstslide

Wat is juist?
De storm (verwoesten) ons tuinhuisje.
(PV-VT)
A
verwoeste
B
verwoestte
C
verwoesde
D
verwoesdde

Slide 16 - Quizvraag

Wat is juist?
(Vinden)... je dat lastig?
(PV-VT)
A
Vind
B
Vindt
C
Vond
D
Vondt

Slide 17 - Quizvraag

Wat is juist?
Hij (verbazen) zich er niet over.
(PV-VT)
A
verbaasde
B
verbaazde
C
verbaaste
D
verbaastte

Slide 18 - Quizvraag

Voltooid deelwoord

Slide 19 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Voltooid wil zeggen: het is gedaan, afgerond, het ligt achter je.
Het begint met ge- ver- be- of ont-

Het is geen persoonsvorm!

Slide 20 - Tekstslide

VD - sterke werkwoorden
Het voltooid deelwoord eindigt dan vaak op -(e)n

lopen - gelopen 
worden - geworden 
gaan - gegaan 
staan - gestaan 


Slide 21 - Tekstslide

VD - zwakke werkwoorden
Het voltooid deelwoord eindigt dan op -d of -t

Zit de laatste letter van de stam in 't kofschip x ?    +te(n) 
Zit de laatste letter van de stam niet in 't kofschip x ?   +de(n) 

Slide 22 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Zij heeft het aan mij .....
A
beloofd
B
belooft
C
beloven

Slide 23 - Quizvraag

Vragen?

Slide 24 - Tekstslide

Aan de slag!
Hoe? In groepjes van 3 
Hulp? Eerst elkaar vragen, daarna de docent
Opdracht: bordspel 

Klaar? Computer > taalverzorging > 2.2 PV in verleden tijd (hw)

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je kunt de pv in de tt juist spellen
  • Je kunt de pv in de vt juist spellen
  • Je kunt het voltooid deelwoord juist spellen

Slide 27 - Tekstslide