woordenlijst hoofdstuk 01 les 2

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

Uitleg van nieuwe woorden 

1.  Lees het woord

2.  Lees de betekenis(sen)

3.  Lees de voorbeeldzin(nen)

4.  Bekijk de plaatjes

de folder

Papier met informatie of reclame

 In de folder van de supermarkt staan de aanbiedingen

helaas

Het is jammer

Helaas kan ik morgen niet naar de les komen.

                                            

heerlijk

Heel lekker

De soep is echt heerlijk.

Ik heb een heerlijke vakantie gehad.

ineens

plotseling / zonder dat je het had verwacht

Ik word misschien ziek, want ik heb het ineens heel warm.

de keuze

Wat je kiest.

 Ik moet een keuze maken tussen twee mogelijkheden.

de klant

Iemand die iets koopt

Ik ben vaste klant bij deze bakker. Ik koop daar altijd mijn brood.                    

de kleding

Wat je aantrekt / de kleren

Mijn kleding hangt in de kast. 

de korting

Deel van een bedrag dat je niet hoeft te betalen

In de advertentie staat dat je 10% korting krijgt.

de krant

Nieuws en informatie, gedrukt of digitaal, die (bijna) elke dag verschijnt.

 In de krant staan artikelen, advertenties en het weer.

de kringloop

Plaats waar je spullen kunt afgeven die je niet meer gebruikt, maar die anderen nog kunnen gebruiken.

Bij de kringloop kun je tweedehands spullen kopen.

laten

Zorgen dat iemand iets doet.

Ik laat mijn haar morgen knippen.

Ik laat mijn pakket bezorgen door DHL.

lenen

Voor even iets van een ander gebruiken, zonder te betalen.

Ik heb geen pen bij me. Kan ik van jou een pen lenen?

In de bibliotheek leen ik elke maand vijf boeken.

de manier

Hoe je iets doet.

Op welke manier kun je met je mobiel een foto maken?

Ik weet een manier om dit probleem op te lossen.

Op welke manier (=hoe) leer jij de nieuwe woorden?

merken

zien, horen, ruiken, voelen, waarnemen

    De docent is erg moe. Heb je dat niet gemerkt?  

                               Ik heb niets gemerkt van het lawaai.                                   

meteen

zonder te wachten / direct / onmiddellijk

Ik moet meteen na de les naar huis.

de meubels

Kasten, tafels, stoelen, banken voor in je huis.

Voor de woonkamer heb ik nieuwe houten meubels besteld

nodig

wat je niet kunt missen

 In de les heb je een boek nodig.

Ik heb jouw hulp niet nodig. Ik kan het best alleen.

de openingstijden

de tijd waarin je een winkel, museum of pretpark binnen kunt

De openingstijden van de supermarkt staan in de folder: elke dag van 8.00 tot 21.00 uur

ophalen

iets of iemand meenemen

Ik breng mijn dochter 's morgens naar school en 's middags haal ik haar weer op.

Oud papier wordt elke week opgehaald.

de reclame

positieve informatie over een product met het doel dat je het koopt.

De supermarkt maakt reclame in de krant en op internet.