Lezen en luisteren les feiten, meningen, argumenten

Lezen en luisteren
Argumenteren
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Lezen en luisteren
Argumenteren

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma
- Doel
- Feiten, meningen en argumenten
- Drogredenen
- Bouwsteen 6
- 10 minuten spelling/grammatica

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel
- Je kunt feiten, meningen en argumenten van elkaar onderscheiden en je kunt er kritisch naar kijken
- Je weet welke soorten argumenten er zijn
- Je weet welke drogredenen er zijn

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Feiten en meningen
Feit --> Is iets wat waar of niet waar is. Het is altijd controleerbaar en bewijsbaar.

Mening --> Geeft aan wat iemand ergens persoonlijk van vindt. Het staat niet vast en je kunt het onderbouwen met argumenten.  

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Feit of mening?
'Die laptop kost bij BCC €450,-.'
 'Turnen is een gave sport.'
'Het aantal calorieën in een Snickers is 321.'

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Even oefenen
1. De zon schijnt. 
2. Het is lekker weer.
3. Dit is een gemakkelijke opgave.
4. Hij is een goede werker.
5.  Zij zegt niet eerlijk wat ze denkt.
6.  Het raam is gebroken.
https://www.confront.nl/test-jezelf/feiten-of-interpretaties/



Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Argumenten

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Argumenten 
Een argument is een verdediging of uitleg bij jouw mening of standpunt. 

Ik vind dat kinderen onder de 12 jaar geen telefoon mogen hebben. Uit een onderzoek van de universiteit van Leiden is naar voren gekomen dat kinderen niet leren communiceren met elkaar, omdat ze alleen maar online met elkaar praten.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In een tekst vind je argumenten vaak door te zoeken naar signaalwoorden, zoals
want, omdat, namelijk en immers. Achter deze signaalwoorden vind je vaak
argumenten die een bepaalde mening onderbouwen.

Argumenten kunnen ook zonder signaalwoorden in de tekst staan. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De IPhone kan je het beste bij Tele2 kopen, want daar is hij volgens IphoneDeals het goedkoopst.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een argument?
A
een argument is bewijsbaar
B
een argument is een reden waarom jij iets vindt

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij vreemde ideeën heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Staat hier een feit, mening of argument?

Het is raar om leraren met u aan te spreken
A
Feit
B
Argument
C
Mening

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij goede standpunten heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Staat hier een feit, mening of argument?

Uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kijkfragment 
Aandachtspunten:

Probeer de volgende zaken te ontdekken:
  • Welke feiten worden er genoemd?
  • Wat is de mening die wordt verkondigd?
  • Welke argumenten worden daarvoor aangevoerd?

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
ww.spelling 3F - 10 minuten



Bouwsteen 6

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Argumenten
Welke argumenten zijn er?
Wat zijn goede argumenten?

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Drogredenen
Niet elk argument is een goed argument. Sprekers kunnen onjuiste argumenten gebruiken

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De onjuiste oorzaak-gevolgrelatie


Er wordt tussen twee zaken een oorzaak-gevolgrelatie gelegd, terwijl die er niet is.
Sinds er meer kikkers in de vijver zitten, is het water schoner. Dat moet dus wel aan de kikkers liggen. 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 De cirkelredenering
Bij een cirkelredenering herhaal je je standpunt, alleen anders geformuleerd.
Ik vind haar niet aardig, want ik mag haar niet.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De verkeerde vergelijking
Je vergelijkt onterecht twee zaken met elkaar.

Volgens de NS hoeft in de sprinter geen wc te zitten. In een stadsbus zit die toch ook niet.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De overhaaste generalisatie 
Op grond van een of een enkel voorval wordt er een conclusie getrokken die voor alle gevallen geldt.


Mijn opa dronk elke dag een paar glazen jenever en is 98 jaar geworden, alcohol drinken is dus helemaal niet ongezond. 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werklozen zijn te beroerd om te werken, dat zie je wel aan mijn buurman.
A
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
B
verkeerde vergelijking
C
cirkelredenering
D
De overhaaste generalisatie

Slide 27 - Quizvraag

Op basis van te weinig gegevens stelt iemand een algemene regel vast
Supermarktmedewerkers moeten niet klagen als ze overuren maken, want winkeliers werken ook op koopavonden en zaterdag
A
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
B
verkeerde vergelijking
C
cirkelredenering
D
generalisatie

Slide 28 - Quizvraag

er worden dingen met elkaar vergeleken die eigenlijk niet te vergelijken zijn
Filmpje drogredenen






https://www.youtube.com/watch?v=EBEZJm3ozIA 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Grammatica/spelling 3F - 10 minuten

Woordenschat Bouwsteen 6 - 10 minuten

Bouwsteen 6

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies