Van Weken Naar Maanden Rekenen en Andersom + Reserveringen + Afschrijvingen (opdrachtenblad 4.4)

Rekenles
Weken naar maanden (en andersom) + reserveren + afschrijven
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Rekenles
Weken naar maanden (en andersom) + reserveren + afschrijven

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van de les kun je van weken naar maanden en andersom rekenen en reserveringen en afschrijvingen berekenen.

Slide 2 - Tekstslide

Introduceer het leerdoel en leg uit dat de studenten aan het einde van de les deze doelen moeten kunnen bereiken.
Wat weet jij al over het omzetten van weken naar maanden en vice versa?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Van Weken Naar Maanden
1 maand is niet gelijk aan 4 weken. 

Hoeveel dagen zitten er in een week?
Hoeveel dagen zitten er dan in 4 weken?

Als je van week naar maand of andersom wilt rekenen, bereken je altijd eerst een jaar. Hiervoor kan je een tabel gebruiken.

Slide 4 - Tekstslide

Leg uit hoe je van weken naar maanden kunt omrekenen. Geef een eenvoudig voorbeeld om te beginnen.
Voorbeeld


John verbruikt op zijn telefoon gemiddeld 11 Gb per week.
⇒ Hoeveel Gb verbruikt John in een maand? Afronden op 1 decimaal.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld


John verbruikt op zijn telefoon gemiddeld 11 Gb per week.
⇒ Hoeveel Gb verbruikt John in een maand? Afronden op 1 decimaal.

1 week = 11 Gb
1 jaar = 52 × 11 = 572 Gb
1 maand = 572 : 12 = 47,7 Gb

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Reserveringen Berekenen
Bedrijf X wil €10.000 reserveren voor onderhoud. Ze willen dit bedrag in 5 jaar hebben gespaard. Hoeveel moeten ze per jaar reserveren?

Benodigde bedrag : aantal jaar = reservering per jaar

Slide 7 - Tekstslide

Leg uit hoe je reserveringen kunt berekenen. Geef een voorbeeld van een situatie waarin reserveringen nodig zijn.
Reserveringen Berekenen
Bedrijf X wil €10.000 reserveren voor onderhoud. Ze willen dit bedrag in 5 jaar hebben gespaard. Hoeveel moeten ze per jaar reserveren?

10.000 : 5 = 2.000 euro per jaar. 

Slide 8 - Tekstslide

Leg uit hoe je reserveringen kunt berekenen. Geef een voorbeeld van een situatie waarin reserveringen nodig zijn.
Afschrijvingen Berekenen
Bedrijf Y koopt een machine voor €50.000. De machine gaat 10 jaar mee. De restwaarde is €10.000. Hoeveel is de afschrijving per jaar?

(aanschafwaarde - restwaarde) : gebruiksjaren = afschrijving per jaar

Slide 9 - Tekstslide

Leg uit hoe je afschrijvingen kunt berekenen. Geef een voorbeeld van een situatie waarin afschrijvingen nodig zijn.
Afschrijvingen Berekenen
Bedrijf Y koopt een machine voor €50.000. De machine gaat 10 jaar mee. De restwaarde is €10.000. Hoeveel is de afschrijving per jaar?

(aanschafwaarde - restwaarde) : gebruiksjaren = afschrijving per jaar

(50.000 - 10.000) : 10 = 4.000 euro per jaar 

Slide 10 - Tekstslide

Leg uit hoe je afschrijvingen kunt berekenen. Geef een voorbeeld van een situatie waarin afschrijvingen nodig zijn.
Voorbeeldopgave 1
Hoeveel weken zijn er in 3 maanden?

Slide 11 - Tekstslide

Laat de studenten deze opgave maken om te oefenen met de omrekening van weken naar maanden en andersom.
Voorbeeldopgave 1
Hoeveel weken zijn er in 3 maanden (kwartaal)?

52 weken = 1 jaar 
52 : 12 x 3 = 13 weken

Slide 12 - Tekstslide

Laat de studenten deze opgave maken om te oefenen met de omrekening van weken naar maanden en andersom.
Voorbeeldopgave 2
Bedrijf Z wil €20.000 reserveren voor een nieuwe auto. Ze willen dit bedrag in 4 jaar hebben gespaard. Hoeveel moeten ze per jaar reserveren?

Slide 13 - Tekstslide

Laat de studenten deze opgave maken om te oefenen met het berekenen van reserveringen.
Voorbeeldopgave 2
Bedrijf Z wil €20.000 reserveren voor een nieuwe auto. Ze willen dit bedrag in 4 jaar hebben gespaard. Hoeveel moeten ze per jaar reserveren?

20.000 : 4 = 5.000 euro per jaar

Slide 14 - Tekstslide

Laat de studenten deze opgave maken om te oefenen met het berekenen van reserveringen.
Voorbeeldopgave 3
Bedrijf Q koopt een gebouw voor €500.000. Het gebouw gaat 20 jaar mee. De restwaarde is €0. Hoeveel is de afschrijving per jaar?

Slide 15 - Tekstslide

Laat de studenten deze opgave maken om te oefenen met het berekenen van afschrijvingen.
Voorbeeldopgave 3
Bedrijf Q koopt een gebouw voor €500.000. Het gebouw gaat 20 jaar mee. De restwaarde is €0. Hoeveel is de afschrijving per jaar?

(500.000 - 0) : 20 = 25.000 euro per jaar

Slide 16 - Tekstslide

Laat de studenten deze opgave maken om te oefenen met het berekenen van afschrijvingen.
Aan de slag
Maak de opdrachten. Eerder klaar? Kijk ze na (antwoorden staan achterop) en begin daarna met een samenvatting en/of leren.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 18 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 19 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 20 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.