vul het formulier peirodes en tijdvakken in Classroom / of live verder in.
Slide 3 - Tekstslide
Kennischeck
Tijdvak 5, 6, 7 en 8
Slide 4 - Tekstslide
We beginnen makkelijk... hoeveel periodes zijn er in onze indeling van de geschiedenis?
A
5
B
10
C
15
D
20
Slide 5 - Quizvraag
En hoeveel tijdvakken zijn er in onze indeling van de geschiedenis?
A
5
B
10
C
15
D
20
Slide 6 - Quizvraag
Welk tijdvak zien we hier?
A
De tijd van steden en staten
B
De tijd van ontdekkers en hervormers
C
De tijd van monniken en ridders
D
De tijd van pruiken en revoluties
Slide 7 - Quizvraag
In welk jaar ontdekt Columbus Amerika?
A
1502
B
1568
C
1648
D
1492
Slide 8 - Quizvraag
Wat houdt het Twaalfjarig Bestand in tijdens de 80-jarige oorlog?
A
Er is 12 jaar lang crisis.
B
Er is 12 jaar lang politieke onrust.
C
Er is 12 jaar een wapenstilstand.
D
Er is 12 jaar vrede.
Slide 9 - Quizvraag
Wat houdt de Renaissance in?
A
Een periode van het nieuwe wetenschap.
B
Een herinteresse voor de prehistorie.
C
Een herinteresse voor de klassieke oudheid.
D
Een periode van vele oorlogen.
Slide 10 - Quizvraag
Luther en Calvijn wilden beiden de christelijke kerk veranderen (hervormen). Waar stoorden ze zich het meest aan?
A
Rijkdom van de kerk.
B
Geestelijken hielden zich niet aan de regels (niet trouwen etc.)
C
Fouten in de Bijbel.
D
Aflaathandel.
Slide 11 - Quizvraag
Welk tijdvak zien we hier?
A
Tijd van monniken en ridders
B
Tijd van steden en staten
C
Tijd van ontdekkers en hervormers
D
Tijd van regenten en vorsten
Slide 12 - Quizvraag
Bij het tijdvak dat je zojuist zag, horen de volgende jaartallen...
A
1000-1500
B
1500-1600
C
1600-1700
D
1700-1800
Slide 13 - Quizvraag
Hieronder staan twee stellingen. Welke is/zijn juist?
A Door de landbouw konden meer mensen worden gevoed. B Dorpen groeiden uit tot steden doordat de landbouw op de vruchtbare rivieroevers minder opleverde.
A
Alleen stelling A
B
Alleen stelling B
C
Stelling A en B
D
Geen van beide
Slide 14 - Quizvraag
Aan het eind van tijdvak 3 ontstond het feodaal stelsel. Waarom zorgde het feodaal stelsel voor een machtsafname van de koning(en)?
A
Er werd te veel belasting geheven.
B
De koning moest veel oorlogen voeren.
C
De koning verloor controle over de leenmannen.
D
De Vikingen verwoestten vele leengebieden.
Slide 15 - Quizvraag
Welke rol speelden kloosters in de ontwikkeling van de cultuur en wetenschap van West-Europa?
A
Kloosters waren vaak bierbrouwerijen.
B
In kloosters waren scholen, er werden boeken overgeschreven.
C
In kloosters vonden veel mensen toevlucht.
D
Kloosters waren heilige plaatsen waar mensen de mis konden bijwonen.
Slide 16 - Quizvraag
Maak het volgende Kenmerkend Aspect af: De ontwikkeling van ... en ... in de Griekse stadstaat
A
bouwkunst en politiek
B
wetenschap en politiek
C
cultuur en democratie
D
wetenschap en cultuur
Slide 17 - Quizvraag
In de 16e eeuw begon de Nederlandse Opstand. Hierdoor ontstond na een lange strijd een nieuwe staat. Welke omschrijving van die nieuwe staat is de juiste?
A
Een monarchie onder het Huis van Oranje in de gehele Nederlanden.
B
Een monarchie onder het Huis van Oranje in de Noordelijke Nederlanden.
C
Een republiek in de gehele Nederlanden.
D
Een republiek in de Noordelijke Nederlanden.
Slide 18 - Quizvraag
Welke stelling(en) over de Atheense democratie is/zijn juist? 1 De democratie in Athene was direct, omdat het volk eerst volksvertegenwoordigers koos. II De democratie in Athene was direct, omdat je persoonlijk aanwezig moest zijn bij de volksvergadering om te kunnen meebeslissen.
A
Stelling I
B
Stelling II
C
Beide stellingen
D
Geen van beide
Slide 19 - Quizvraag
Waaraan dankt de 'landbouwrevolutie' haar naam?
A
Het heeft een grote impact op de levens van mensen.
B
Het ging ongelofelijk snel.
C
Het heeft betrekking op eten.
D
Er zijn veel mensen bij betrokken.
Slide 20 - Quizvraag
Welke historische persoon zien we hier?
A
Christoffel Columbus
B
Karel V
C
Karel de Grote
D
Keizer Constantijn
Slide 21 - Quizvraag
The Declaration of Independence is de start van de Verenigde Staten van Amerika. Welke persoon was direct betrokken bij het schrijven ervan?
A
John Locke
B
Montesquieu
C
Adam Smith
D
Thomas Jefferson
Slide 22 - Quizvraag
De aanleiding van WO1 is...
A
de bondgenootschappen
B
het militarisme
C
de moordaanslag op Frans-Ferdinand
D
het nationalisme
Slide 23 - Quizvraag
empirisme?
A
kennis opdoen door logisch nadenken
B
kennis opdoen uit ervaring
C
het streven naar een groter rijk
D
christelijke geloofsvisie van Spinoza
Slide 24 - Quizvraag
Het humanisme hoort bij de Renaissance omdat...
A
Het de mens centraal stelt
B
Het in dezelfde tijd tot ontwikkeling komt
C
Het uitgaat van memento mori
D
Erasmus in Italië is geweest
Slide 25 - Quizvraag
De Verlichting was van:
A
1400-1500
B
1500-1600
C
1600-1700
D
1700-1800
Slide 26 - Quizvraag
Wat hoort niet bij humanisme
A
studie van de klassieken
B
uit het klooster gaan
C
emoties zijn belangrijk
D
kritiek of leefwijze geestelijken
Slide 27 - Quizvraag
De Franse Revolutie was in
A
1748
B
1776
C
1789
D
1795
Slide 28 - Quizvraag
Wat was de aanleiding voor de Amerikaanse Revolutie?
A
Belastingen
B
Slavernij
C
Geen connectie meer met Engeland
D
De Onafhankelijkheids-verklaring
Slide 29 - Quizvraag
De Franse Revolutie is geinspireerd door
A
De Renaissance
B
De Verlichting
C
De Amerikaanse revolutie
D
De Wetenschappelijke revolutie
Slide 30 - Quizvraag
Wat is heliocentrisme?
A
De aarde is het centrum van het heelal
B
De zon is het centrum van het heelal
C
Onderzoek vanuit empirisme
D
Onderzoek doen vanuit rationalisme
Slide 31 - Quizvraag
Aan de vooravond van WO2 traden Engeland en Frankrijk niet op tegen de herbewapening van Duitsland. Welke reden hadden ze hiervoor?
A
Ze konden niet tegen de Duitsers op.
B
Dat was afgesproken tijdens de Conferentie van München.
C
Ze vonden het Verdrag van Versailles eigenlijk ook te streng.
D
Ze wilden Hitler een plezier doen.
Slide 32 - Quizvraag
Welke uitspraak/uitspraken over WO2 is/zijn juist? I. Het Westen deed niets toen Hitler van Oostenrijk een Duitse provincie maakte. II. Het Westen reageerde pas toen Duitsland Nederland aanviel.
A
Uitspraak I
B
Uitspraak II
C
Uitspraak I en II
D
Geen van beide
Slide 33 - Quizvraag
De revolutionairen tijdens de Franse Revolutie hanteerden drie motto's, welke zijn dit?
A
Vrijheid, gelijkheid, broederschap
B
Vrijheid, gelijkheid, aristocratie
C
Vrijheid, democratie, gelijkheid
D
De juiste staat er niet tussen.
Slide 34 - Quizvraag
Welk begrip past bij de foto?
A
Blitzkrieg
B
D-Day
C
Operatie Barbarossa
D
Slag om Stalingrad
Slide 35 - Quizvraag
Tijdens WO1 had Rusland een ander probleem: de Russische revolutie. Wie had de macht in Rusland vóór de revolutie?
A
De bureaucratie en de tsaar.
B
De bureaucratie en de boeren.
C
De tsaar en de boeren.
D
De bureaucratie en de adel.
Slide 36 - Quizvraag
In het door nazi-Duitsland bezette Europa kwamen onder de bevolking drie houdingen voor tegenover de nazi's. Welke zijn dit?