Zinsdelen, persoonsvorm, onderwerp


Zinsdelen
Persoonsvorm
Onderwerp 
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les


Zinsdelen
Persoonsvorm
Onderwerp 

Slide 1 - Tekstslide

Wat leer ik vandaag?
  • Ik kan zinnen in zinsdelen verdelen
  • Ik kan de persoonsvorm in een zin vinden
  • Ik kan het onderwerp in een zin vinden

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn zinsdelen?
Zinnen zijn gemaakt van zinsdelen. Het zijn een soort puzzelstukjes.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Zet de zin in een andere volgorde:
De jongens uit de klas hadden 
bij BeVo een beeld gemaakt van klei.

Slide 5 - Tekstslide

Noteer twee zinnen met de woorden in een andere volgorde:
Ik had na dat leuke weekend geen zin in school.

Slide 6 - Open vraag

Noteer twee zinnen met de woorden in een andere volgorde:

Ik kon geen chocola meer kopen in de pauze.

Slide 7 - Open vraag

Hoeveel zinsdelen zie je hier?

Bij mijn oma speel ik altijd spelletjes.
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 8 - Quizvraag

Bij mijn oma doe ik altijd spelletjes met mijn nichtje.
A
5
B
6
C
7
D
8

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Video

Hoe kun je persoonsvorm dus ook alweer vinden?

Slide 11 - Open vraag


Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden, welke is NIET juist?
A
Vraagzin maken
B
Tijd veranderen
C
Voorste woord van de zin kiezen
D
Getal veranderen

Slide 12 - Quizvraag


Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 13 - Quizvraag

Zet deze zin in een andere tijd:
We hebben een taart gemaakt.

Slide 14 - Open vraag

Maak een vraagzin van deze zin:
We hebben een taart gemaakt.

Slide 15 - Open vraag

De persoonsvorm heeft drie kenmerken.

Wat is in deze zin de persoonsvorm?
A
De persoonsvorm
B
heeft
C
drie
D
kenmerken

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Ik kom vanavond een uurtje later.

A
later
B
kom

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm van deze zin:

Hebben jullie je huiswerk gemaakt voor vandaag?
A
gemaakt
B
hebben
C
huiswerk
D
vandaag

Slide 18 - Quizvraag

Het 
onderwerp 
in de zin...



    Wat is dat 
           ook alweer...?



Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Wat is het onderwerp?
De twee jongens kwamen te laat in de klas.
A
jongens
B
in de klas
C
De twee jongens
D
kwamen

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

De fiets van Kai stond in de schuur van zijn ouders.

Slide 22 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
Tijdens de les maakt de docent een grapje.
A
Tijdens de les
B
de docent
C
maakt
D
een grapje

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Gwen wilde graag een briefje geven aan Nina.

Slide 24 - Open vraag

Ik kan de pv en het onderwerp vinden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll