Quiz werkwoorden

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

écouter
parler
habiter
donner
aimer
écout
parl
habit
donn
aim

Slide 2 - Tekstslide

Is het werkwoord goed vervoegd?
Elle habitent aux Pays-Bas.
A
B

Slide 3 - Quizvraag

Is het werkwoord goed vervoegd?
Tu chantes une chanson.
A
B

Slide 4 - Quizvraag

Is het werkwoord goed vervoegd?
J'aime le tennis.
A
B

Slide 5 - Quizvraag

Is het werkwoord goed vervoegd?
Nous parlez néerlandais.
A
B

Slide 6 - Quizvraag

La roue
Vervoeg het regelmatige werkwoord au présent.

Slide 7 - Tekstslide

De regelmatige werkwoorden op ER
Hoe goed snap jij dat?
0100

Slide 8 - Poll

Slide 9 - Link

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 10 - Sleepvraag

être
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
                        sont
                         suis
                sommes
                         êtes
                           est
                            es

Slide 11 - Sleepvraag

Werkwoorden op -er
chercher
remarquer
travailler
jouer
sonner
aimer
spelen
houden van
zoeken
opmerken
aanbellen
werken

Slide 12 - Sleepvraag

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. u gaat/jullie gaan
B. zij zijn
C.  ik  ga
D.  men  is / wij hebben
E.  ik  heb
F. jullie  zijn
1.  vous  allez
2.  j' ai
3.  elles  sont
4.  je  vais
5.  on  est
6. vous  êtes

Slide 13 - Sleepvraag

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. u speelt/jullie spelen
B. zij hebben een hekel aan
C. hij schrijft op
D.  jij belt aan
E.  ik  hou van
F. wij wonen
1.  vous  jouez
2.  j'aime
3.  elles detestent
4. il note
5.  tu sonnes
6. nous habitons

Slide 14 - Sleepvraag

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. u nodigt uit
B. zij eten
C. hij geeft
D.  jij sluit, maakt dicht
E.  ik  zoek
F. wij vinden terug
1.  vous  invitez
2.  je cherche
3.  elles mangent
4. il donne
5.  tu fermes
6. nous retrouvons

Slide 15 - Sleepvraag

Slide 16 - Tekstslide