10012024 H4 week 5 Feiten, meningen en argumenten

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Lezen 

Lesdoel

Je weet het verschil tussen een feit, mening en een argument

Je kunt feiten, meningen en argumenten herkennen

Wanneer vorm je een mening?

Kim en Sarah hebben een gesprek. 

Kim: Gisteren heeft het geregend. 
Sarah: Ik heb een hekel aan regen omdat mijn haar dan gaat pluizen. 

Kim: Regen voelt juist fris daarom vind ik het fijn.

Sarah: Je hebt geluk, voor morgen is er weer regen voorspeld. 

Lees het gesprek tussen Kim en Sarah.
Noem een feit in dit gesprek.

Wat is de mening van Kim en wat is haar argument?

Wat is de mening van Sarah en wat is haar argument?

Feit/mening/argument

1. Noem een feit
2. Noem een mening
3. Noem een argument

bedenk een feit:

Feit/mening/argument

1. Noem een feit
2. Noem een mening
3. Noem een argument

geef een mening:

Feit/mening/argument

1. Noem een feit
2. Noem een mening
3. Noem een argument

een argument waarom je moet sporten

Theorie 

Feiten: een feit kun je controleren.

Meningen: een mening is iets wat iemand vindt.

Argumenten: uitleg waarom iemand iets vindt.

Signaal woorden:
Dit is een argument!!! 

want, omdat, daarom en namelijk

Noem een signaalwoord voor een argument.

Geef in eigen woorden weer wat het verschil is tussen een mening en een argument.

Weet je nu het verschil tussen een feit, mening en een argument?

😒🙁😐🙂😃

Aan de slag - Meer dan lezen

Maak van paragraaf 4 'feit, mening en argument'
de opdrachten: 1, 2, 3, 5, 7 en 8.
 

Begrijp je de theorie? Heb je nog behoefte aan extra uitleg?