M3A - P4 - Les 4 - Inflatie
1 / 20
Lesduur is: 40 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
In Nederland hebben we een
..............
A
planeconomie
B
vrijemarkteconomie
C
sociale markteconomie
Slide 5 - Quizvraag
De boer moet 6 ton mais verbouwen.
A
planeconomie
B
vrijemarkteconomie
Slide 6 - Quizvraag
De winkelier om de hoek sluit
op zondag zijn winkel.
A
Planeconomie
B
markteconomie
Slide 7 - Quizvraag
Bij een planeconomie zijn er
.......... ambtenaren dan
bij een markteconomie.
.......... ambtenaren dan
bij een markteconomie.
A
meer
B
minder
Slide 8 - Quizvraag
De ontwikkeling van het minimumloon wordt gevold door ........
A
het CPB
(cultureel planbureau)
B
het CBS
(het Centraal Bureau voor de Statistieken)
C
de SER
(Sociaal Economische Raad)
Slide 9 - Quizvraag
Bij inflatie ............. de prijzen
A
stijgen
B
dalen
Slide 10 - Quizvraag
Inflatie kan ontstaan door
een .......... van de vraag
naar goederen en diensten.
een .......... van de vraag
naar goederen en diensten.
A
stijging
B
daling
Slide 11 - Quizvraag
Inflatie kan ontstaan door
een .......... van het aanbod
van goederen en diensten.
een .......... van het aanbod
van goederen en diensten.
A
stijging
B
daling
Slide 12 - Quizvraag
Inflatie kan ontstaan door
een .......... van de productiekosten
voor bedrijven
een .......... van de productiekosten
voor bedrijven
A
stijging
B
daling
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Tekstslide
De centrale bank kan de rentetarieven ............., zodat de vraag naar geld ..........
A
verhogen, toeneemt
B
verhogen, afneemt
C
verlagen, toeneemt
D
verlagen, afneemt
Slide 15 - Quizvraag
De belastingen worden ......., zodat de vraag naar goederen en diensten ..........
A
verhoogt, toeneemt
B
verhoogt, afneemt
C
verlaagt, toeneemt
D
verlaagt, afneemt
Slide 16 - Quizvraag
Door het instellen van een ............
daalt de inflatie.
daalt de inflatie.
A
minimumprijs
B
maximumprijs
Slide 17 - Quizvraag
De overheid gaat zelf ......... besteden, zodat de vraag naar goederen en diensten .......
A
meer, toeneemt
B
meer, afneemt
C
minder, toeneemt
D
minder, afneemt
