Wetenschapsquiz junior

Wetenschapsquiz junior
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wetenschapsquiz junior

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kan het vrouwtje van de komodovaraan zichzelf bevruchten?
A
Ja, maar ze krijgt dan alleen mannetjes
B
Nee, ze heeft altijd een mannetje nodig
C
Ja, maar ze krijgt dan alleen vrouwtjes

Slide 2 - Quizvraag

https://www.zapp.nl/programmas/de-nationale-wetenschapsquiz-junior-de-finale/gemist/VPWON_1221879

7:00 minuten
Met wat kun je de beweging van een druppel op een gloeiende plaat vergelijken?
A
Met die van een auto
B
Met die van een schaatser
C
Met die van een hovercraft

Slide 3 - Quizvraag

11:00 minuten
Wat gebeurt er als je een grote hoeveelheid water op de zon zou kunnen spuiten?
A
De zon dooft uit
B
De zon wordt heter
C
De zon gaat minder fel schijnen

Slide 4 - Quizvraag

16:27
Wanneer heb je de grootste kans verkouden te worden?
A
Als je voor een open raam in de tocht zit
B
Als je in de regen buiten speelt zonder jas
C
Als je op school zit

Slide 5 - Quizvraag

20:25

Wat is het verschil tussen jongleren met drie of met vier ballen?
A
Er is geen verschil, in beide gevallen raken alle ballen beide handen
B
Bij jongleren met drie ballen raken alle ballen beide handen, met vier ballen niet
C
Bij jongleren met vier ballen raken alle ballen beide handen, met drie ballen niet

Slide 6 - Quizvraag

25:45
Welk dier herkent zichzelf in de spiegel?
A
Een dolfijn
B
Een kat
C
Een paard

Slide 7 - Quizvraag

30:35
Hoe groot moet een spiegel minimaal zijn om jezelf helemaal te zien?
A
Net zo groot als jij
B
Half zo groot als jij
C
Dat hangt af van je afstand tot de spiegel

Slide 8 - Quizvraag

35:25
Het zuur in karnemelk is eigenlijk
A
Plas van een virus
B
Plas van een schimmel
C
Plas van een bacterie

Slide 9 - Quizvraag

41:53
Wanneer fiets je het veiligst op een gladde weg?
A
Met hard opgepompte banden
B
Met zachte banden
C
Met een harde voorband en een zachte achterband

Slide 10 - Quizvraag

46:23
Hoe kan een kunstschaatser zichzelf sneller laten draaien?
A
Door een been uit te strekken
B
Door zijn armen naar zich toe te trekken
C
Door op zijn hurken te gaan zitten

Slide 11 - Quizvraag

50:33