3.1 Lekker lezen

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 3.1 Lekker lezen
1.
Lesopening
2.
Lesdoelen
3.
Mini-check & Arrangementen
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 3.1 Lekker lezen
1.
Lesopening
2.
Lesdoelen
3.
Mini-check & Arrangementen
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

1. Lesopening
Pak je boek van Nederlands op tafel op bladzijde 109



Slide 2 - Tekstslide

2. Lesdoelen 
Aan het eind van deze les:
- kun je stijlfiguren en beeldspraak in fictie benoemen
- kun je onderdelen van het opbouwschema voor verhalen herkennen
- kun je herkennen hoe een verhaal begint en eindigt
- kun je motieven, thema's en de moraal in fictie benoemen

Slide 3 - Tekstslide

Stijlfiguren
  • Schrijvers maken in gedichten, verhalen of andere teksten vaak gebruik van stijlfiguren. 
  • Dat zijn verschillende manieren om een tekst levendiger te maken. 
  • De schrijver zegt dan bijvoorbeeld dingen op een bijzondere manier.

Slide 4 - Tekstslide

Waarom zou een schrijver gebruik willen maken van stijlfiguren?

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Video

Voorbeelden stijlfiguren
Herhaling
Opsomming
Tegenstelling
Eufemisme
Overdrijving
Understatement
Ironie
Sarcasme

Slide 7 - Tekstslide

Stijlfiguur: herhaling
  • Repetitio
  • Woorden of zinnen worden herhaald.
  • Vaak wordt dit gedaan om de aandacht te vestigen op een woord. 


Slide 8 - Tekstslide

Stijlfiguur: opsomming
  • Enumeratie.
  • Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
  • Vaak wordt dit gedaan om iets te benadrukken. 

Slide 9 - Tekstslide

Stijlfiguur: tegenstelling
  • Antithese.
  • Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen opvallen.
  • Dit wordt vaak gedaan zodat woorden meer opvallen. 

Slide 10 - Tekstslide

Stijlfiguur: eufemisme
  • Iets op een verzachtende manier schrijven of onder woorden brengen. 
  • Let op: is niet spottend bedoeld.

Voorbeeld:
  • Schoonmaker - interieurverzorgster. 

Slide 11 - Tekstslide

Stijlfiguur: overdrijving
  • Iets wordt erger of groter gemaakt dan het in werkelijkheid is. 

Slide 12 - Tekstslide

Stijlfiguur: understatement
  • het tegengestelde van overdrijving, iets wordt afgezwakt terwijl het in werkelijkheid veel erger of groter is. 
  • Let op: hierbij is het wel spottend bedoeld. (In tegenstelling tot een eufemisme!)

Slide 13 - Tekstslide

Stijlfiguur: ironie
  • iets wordt beschreven op een beetje spottende manier, die niet kwetsend bedoeld is. 
  • Vaak wordt het tegengestelde gezegd van wat er bedoeld wordt. 

Slide 14 - Tekstslide

Stijlfiguur: sarcasme
  • Hierbij is de spot sterker dan bij ironie. 
  • Gaat een stap verder dan ironie.  

Slide 15 - Tekstslide

Beeldspraak
  • Figuurlijk taalgebruik.
  • Bij beeldspraak gebruikt de schrijver een beeld om iets of iemand te typeren. 
  • Maakt het interessant of leuk om te lezen. 

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld beeldspraak - vergelijking
  • Lachen als een boer met kiespijn 

Slide 17 - Tekstslide

Opbouwschema van verhalen
Beginsituatie
Dieptepunt
Slot
Ontstaan van probleem
Steeds meer moeilijkheden
Langzame verbetering

Slide 18 - Tekstslide

4. Instructie
Dadelijk luisteren we een stukje uit het boek: 
Weg. 


Slide 19 - Tekstslide

Liften
Blz. 109 - 113

Lees mee terwijl ik het verhaal laat horen. 

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Link

6. Zelfstandig werken
Je maakt zelfstandig opdracht 1 t/m 3 op blz 114 t/m 116




Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na.
Daarna pak je je leesboek en ga je in stilte lezen. 
timer
1:00

Slide 22 - Tekstslide

7. Evaluatie 
Hoe ging de les?
Zijn er opdrachten waar je moeite mee had?
Heb je nog ergens vragen over? 

- kun je stijlfiguren en beeldspraak in fictie benoemen?
- kun je onderdelen van het opbouwschema voor verhalen herkennen?
- kun je herkennen hoe een verhaal begint en eindigt?
- kun je motieven, thema's en de moraal in fictie benoemen?

Slide 23 - Tekstslide

Huiswerk & Toetsen
Huiswerk: 
Maandag 16 december
opdracht 1 t/m 3 op blz 114 t/m 116

Toetsen: 
-


Slide 24 - Tekstslide