4H Herhaling TW2

• Maatschappijleer
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 4

4H Herhaling TW2

In een autoritair regime:
I. is de macht in handen van één persoon of een kleine groep mensen.
II. worden nooit verkiezingen gehouden.
III. bestaan vooral oppositiepartijen.
IV. verbiedt de grondwet censuur

1. Alleen I is juist
2. I en IV zijn juist
3. I, III en IV zijn juist
4. I, II, III en IV zijn juist

Wie hebben in een autoritair regime vaak last van beperkingen van grondrechten?

1. Bedrijven en militairen
2. Politie en burgers
3. Burgers en media
4. Media en politieke bestuurders.

I. Censuur wil zeggen dat de overheid de media controleert.
II. In veel autoritaire regimes hebben de militairen ook politieke macht.

1. I is juist, II is onjuist.
2. I is onjuist, II is juist
3. I en II zijn beide juist.
4. I en II zijn beide onjuist.

Linkse politieke partijen:

1. vinden dat rijke mensen evenveel belasting moeten betalen als arme mensen.
2. willen het verschil tussen arm en rijk vergroten.
3. vinden dat de overheid moet opkomen voor zwakkeren in de samenleving.
4. hechten veel waarde aan het bedrijfsleven.

Welke uitspraak over populisme is juist?
I. Populisme is geen echte ideologie, maar meer een stijl van politiek bedrijven, bijvoorbeeld door zich af te zetten tegen de elite.
II. Je hebt rechtse populisten, maar geen linkse.
III. Populisten hebben vaak nationalistische standpunten.

1. I en III zijn juist
2. II en III zijn juist.
3. I, II en III zijn juist.
4. Alleen II is juist

Liberale partijen benadrukken dat:

1. mensen gelijke kansen moeten krijgen
2. burgers meer vrijheid moeten krijgen
3. de overheid een sterke positie moet hebben.
4. het rentmeesterschap centraal moet staan.

Welke partijen willen dat de overheid bezuinigt op duurzame energie?

1. GroenLinks, PvdD en de SP
2. het CDA en D66
3. FvD en de PVV
4. het CDA en de PvdA

“De overheid moet maatschappelijke organisaties, zoals belangenorganisaties van werkgevers en werknemers, stimuleren om zo veel mogelijk verantwoordelijkheden zelf te dragen.” Deze opvatting is typerend voor:

1. VVD
2. CDA
3. Groenlinks/PvdA
4. PVV

Passief kiesrecht betekent:

1. dat je gebruikmaakt van je stemrecht en dus gaat stemmen.
2. dat je bij verkiezingen een zwevende kiezer bent.
3. dat je niet verplicht bent om te stemmen.
4. dat mensen bij verkiezingen op jou kunnen stemmen

In een stelsel van evenredige vertegenwoordiging:
I. hebben grote, landelijke politieke partijen kans op meerdere Kamerzetels.
II. is het voor kleine politieke partijen onmogelijk om een Kamerzetel te halen.
III. hebben zwevende kiezers weinig invloed.

1. Alleen I is juist
2. I en II zijn juist
3. II en III zijn juist
4. I, II en III zijn onjuist

I. De Eerste Kamer heeft meer bevoegdheden dan de Tweede Kamer.
II. De Eerste Kamer wordt ook wel de Senaat genoemd.

1. I is juist, II is onjuist
2. I is onjuist, II is juist
3. I en II zijn juist
4. I en II zijn onjuist

I. Als een wetsvoorstel aangenomen is als wet, moeten de ministers de wet uitvoeren.
II. Volgens de trias politica controleert de Tweede Kamer de ministers.

1. I is juist, II is onjuist.
2. II is juist, I is onjuist
3. I en II zijn beide juist
4. I en II zijn beide onjuist

Welke politici hebben het recht om wetsvoorstellen in te dienen?

1. Alleen de ministers en de leden van de Staten-Generaal.
2. De ministers en de leden van de Eerste Kamer.
3. De ministers en de leden van de Tweede Kamer.
4. Alleen de ministers en de staatssecretarissen.

I. Een amendement is een schriftelijke uitspraak van de Tweede Kamer over het beleid van een minister.
II. Het recht om vragen te stellen hoort bij de wetgevende macht van de Eerste en de Tweede Kamer.

1. I is juist, II is onjuist.
2. I is onjuist, II is juist
3. I en II zijn beide juist
4. I en II zijn beide onjuist

I. De regering bestaat uit de koning, de
ministers en de informateur.
II. Het kabinet bestaat uit de ministers en staatsecretarissen.

1. I is juist, II is onjuist
2. I is onjuist, II is juist
3. I en II zijn beide juist
4. I en II zijn beide onjuist

In een constitutionele monarchie:

1. geeft de grondwet de koning onbeperkte bevoegdheden.
2. bepaalt de koning de inhoud van de grondwet.
3. wordt de politieke macht van de koning door de grondwet beperkt.
4. maakt de koning deel uit van de drie machten van de trias politica.

Een staatssecretaris:

1. is ondergeschikt aan een minister.
2. vergadert mee in de ministerraad.
3. is de hoogste ambtenaar op een ministerie
4. is lid van de regering