mh1 chap4 vanaf 11

présence
ça va bien?
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

présence
ça va bien?

Slide 1 - Tekstslide

qu'est-ce que nous allons faire?
1. présence  (10)
2. au travail (15)
3. les devoirs (10)
4. quizzzz (10)
5. évaluation -> la fin (5)

*toets chapitre 3

chapitre 4

Je révise

Slide 2 - Tekstslide

l'Objectif de ce cours
  • Je kunt een klein gesprekje voeren in het Frans
  • Je hebt het werkwoord 'avoir' herhaald.

Slide 3 - Tekstslide

au travail (15)
Werk zelfstandig verder in hoofdstuk 4

Vanaf opdracht 11 

Je hebt af: 1 t/m 10 & de Kwizl toetsjes
timer
15:00

Slide 4 - Tekstslide

les devoirs
werkwoorden op -er en de klok

                                                  vragen? 

Slide 5 - Tekstslide

Verbes -er: nous (trouver)
A
trouvons
B
trouvez
C
trouves
D
trouve

Slide 6 - Quizvraag

Verbes -er: vous (manger)
A
mange
B
mangez
C
mangent
D
manges

Slide 7 - Quizvraag

Verbes -er: elle (parler)
A
parle
B
parlez
C
parlons
D
parles

Slide 8 - Quizvraag


Quelle heure est-il?
A
il est un quart après douze heures
B
il est midi moins quart
C
il est douze heures et le quart
D
il est midi et quart

Slide 9 - Quizvraag

Quelle heure est-il?
A
Il est midi.
B
Il est minuit.
C
Il est douze heures.
D
Il est douze heure.

Slide 10 - Quizvraag

Quelle heure est-il?

(*denk digitaal!!)
A
il est une heure et demie
B
il est deux heures et demie
C
il est deux heures moins demie

Slide 11 - Quizvraag

Quelle heure est-il ?
A
Il est onze heures
B
Il est une heure
C
Il est deux heures
D
Il est dix heures

Slide 12 - Quizvraag

ETRE: wij zijn
A
nous avons
B
nous sommes
C
nous sont
D
nous ont

Slide 13 - Quizvraag

ETRE: hij is
A
elle est
B
il es
C
il est
D
elle es

Slide 14 - Quizvraag

ETRE: ik ben
A
je es
B
je suis
C
je est
D
je sont

Slide 15 - Quizvraag

 (ex. 10) bonjour, ça va?
tu habites où?
tu as quel âge?
tu es en quelle classe?
tu as des devoirs en histoire?
c'est qui, ton prof de math?
quelle est ta matière préférée?


Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Link

Les devoirs
faire: 11 & 12 
Leer: P. 28 werkwoord op -er
Leer: être
Pak je boek erbij!

Slide 18 - Tekstslide

Au revoir ! 

Slide 19 - Tekstslide

werkwoorden op -er
Page 28
aimer = houden van
chercher = zoeken
commencer = beginnen
danser = dansen
détester = een hekel hebben aan
habiter = wonen

les verbes en -er

donner = geven
écouter = luisteren
oublier = vergeten
parler = praten
regarder = kijken
travailler = werken
trouver = vinden

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld met "regarder"
Stap 1: Haal 'er' aan de achterkant van het werkwoord af.

Je hebt dan de stam

regarder - er =   regard

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeld met "regarder"
Stap 2: Voeg een uitgang toe.

je
regarde
ik kijk
tu
regardes
jij kijkt
il/elle/on
regarde
hij/zij kijkt / wij kijken
nous
regardons
wij kijken
vous
regardez
u kijkt / jullie kijken
ils/elles
regardent
zij kijken

Slide 22 - Tekstslide

ezelsbruggetje 1
je cherchE
tu cherchES
il cherchE / elle cherchE / on cherchE
nous cherchONS
vous cherchEZ
ils/elles cherchENT
Een 
ESkimo
Eet
ONS
EZeltje 
ENTerecht

Slide 23 - Tekstslide

ezelsbruggetje 2
bij je een E
bij tu ES
bij il, elle, on een E
bij nous ONS
bij vous EZ
bij ils en elles ENT

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Slide 26 - Link

la roue de révision
classe 1

Slide 27 - Tekstslide

classe 1

Slide 28 - Tekstslide

révision classe 1

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Link

la télé
la chambre 
la ferme 
la maison 
la couleur préférée
la cuisine 
la BD

la -> 
ma (mijn)
sa (zijn/haar)
ta (jouw)

ma chambre
sa maison
ta cuisine

Slide 31 - Tekstslide

le cadeau
le balcon
le jardin
le bureau
le mur
le lit

le -> 
mon (mijn)
son (zijn/haar)
ton (jouw)

mon bureau
son mur

Slide 32 - Tekstslide

l'appartement (m)
l'armoire (v)
l'étage (m)
l'ordinateur (m)
l'année (v)

l' -> 
mon (mijn)
son (zijn/haar)
ton (jouw)

mon appartement
mon armoire

Slide 33 - Tekstslide

les trucs (m)

les chaises (v)
les bureaux (m)
les murs (m)
les armoires (v)
les ->
mes (mijn)
ses (zijn/haar)
tes (jouw)

tes trucs
mes murs

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide