Chapitre 6 J'adore le camping

Bonjour tout le monde!
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bonjour tout le monde!

Slide 1 - Tekstslide

Programme tot eind schooljaar

1. Chapitre 6 : A BCDH
2. Chapitre 7: DH 
3. Toets 6 en 7 
4. Dossier personnel 

Slide 2 - Tekstslide

Dossier personnel
- Wat:  twee Franse korte verhalen lezen, twee trailers van Franse films bekijken, 2 Franse chansons beluisteren/ bekijken en 1 reportage bekijken, in totaal dus 7 verschillende dingen. Per verhaal, film, chanson en reportage maak je een verslag en de bijbehorende opdrachten.
- Wanneer: inleveren tijdens de Copernicusweek
- Hoe:  Je verzamelt alles en levert dit in als dossier tijdens de Copernicusweek. Je maakt je eigen dossier. 
Kopieerwerk en plagiaat worden zwaar gestraft.


- De moeite en de tijd die je eraan besteedt, worden goed beloond.- 


Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

On parle français sur... continent(s)
A
1
B
2
C
3
D
tous les

Slide 5 - Quizvraag

on regarde une vidéo...

Slide 6 - Tekstslide

un francophone... c'est quoi?
A
un Français
B
une personne qui parle le français
C
une personne qui habite en France
D
une personne qui aime la France

Slide 7 - Quizvraag

on parle le français en France, mais aussi en...

Slide 8 - Woordweb

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Au travail!
Chapitre 6
exercice 5 abcd 
exercice 6abc 
exercice 7 

Slide 12 - Tekstslide

programme
1. Vocabulaire A samen doornemen
2. Nakijken / on corrige ex. 6
3. Woord web ex. 8
4. B- Lire : maak ex. 9, 10, 11, 12 
5. Slim stampen

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

correction ex. 6

1. faire du camping.
2. près de 
3. la réception 
4. assez bien
5. expliquer
6. anglais

Slide 16 - Tekstslide

B- lire
Leerdoel:
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
- Een artikel over kamperen begrijpen.
- Ken je woorden die te maken hebben met je mening.

Slide 17 - Tekstslide

Maak : 9, 10, 11, 12

Slide 18 - Tekstslide

programme
1. vocabulaire B doornemen/ overhoren
2, Pharses clés C (13,14,15,16)
3. On révise Kloktijden .

Slide 19 - Tekstslide

C- Phrases-clés

Leerdoe:

Aan het eind van deze paragraaf kun je kennismaken met iemand en iemand beschrijven, kun je je naam spellen, kun je zeggen hoe laat het is en weet je hoe je de f en de v uitspreekt.

Slide 20 - Tekstslide

TUYAU La prononciation du f et du v
Vous voyagez en France.
In het Frans hoor je duidelijk een verschil tussen de f en de v. Spreek je de v uit, leg dan eens je hand tegen je hals aan, dan voel je een lichte trilling van je stembanden.
Dit gebeurt niet als je de f uitspreekt. De f klinkt als de Nederlandse f, zoals in het woord fabriek.
la famille
sauf

Slide 21 - Tekstslide

Rencontrer quelqu'un
 Salut, tu parles français?                        Oui, je parle un peu français.
2 Comment tu t’appelles?                      Je m’appelle Willem.
3 Pardon?                                                      Willem: W-I-L-L-E-M.
4 Tu viens d’où?                                         Je viens des Pays-Bas.
5 Tu pars quand?                                      Je pars dans deux semaines.
6 On va à la piscine demain?                Oui, à quelle heure?
7 À dix heures?                                           D’accord! À demain!

Slide 22 - Tekstslide

Samen in het boek werken met:
13 en 14

Slide 23 - Tekstslide

Les heures

Slide 24 - Tekstslide

A: Salut, tu parles français?      < B: Oui, je parle français.
> A: Tu viens d’où?                         < B: Je viens de (noem je woonplaats).
> A: Comment tu t’appelles?     < B: Je m’appelle (zeg je naam).
> A: Pardon?                                     < B: (Herhaal het en spel je naam.)
> A: Tu pars quand?                       < B: Je pars (zeg wanneer).
> A: On va à (noem een plaats) demain?    < B: Oui, à (geef een tijd)?
> A: D’accord! (Tot morgen.)        < B: (Tot morgen.)


Slide 25 - Tekstslide

Prends le I-pad et s'entraine avec Slim stampen:
ABC

Slide 26 - Tekstslide

programme du cours le 4 juin
1. Herhalen vraagwoorden
2.  Grammaire D: de vraagwoord:
quel  (ex. 17, 19)
3. Onregelmatig werkwoord: prendre en présent et le passé composé 
4. Nakijken 


Slide 27 - Tekstslide

welke vraagwoorden ken je nog in het Frans?

Slide 28 - Woordweb

Vraagwoorden 
In het Frans kennen we de volgende vraagwoorden:
combien = hoeveel
comment = hoe 
où = waar
pourquoi = waarom
quand = wanneer
que/qu'est-ce que = wat
qui = wie 

Slide 29 - Tekstslide

Complète les questions avec le bon mot
1. ___________________ tu as ? J'ai mal au pied.
2. ____________est- ce qu'on va à l'hôpital? En voiture.
3. Il va au collège______________? À huit heures et quart.

Slide 30 - Tekstslide

Het vraagwoord quel
Aan het eind van deze paragraaf:
- Kun je een enquête maken.
- Weet je hoe je het vraagwoord quel(le)(s) moet gebruiken. 

Slide 31 - Tekstslide


quel/quelle/quels/quelles + zelfstandig naamwoord = welke

quel/quelle/quels/quelles est/sont (is/zijn) 
wat 

quel : mannelijk enkelvoud
quelle : vrouwelijk enkelvoud
quels : mannelijk meervoud 
quelles : vrouwelijk meervoud 

Slide 32 - Tekstslide

Exemples
- Quelle série est- ce que tu préfères?
- Quel est ton nom?

Slide 33 - Tekstslide

Quel is een vraagwoord. Het past zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort:

m ev      quel                       m mv       quels
vr ev       quelle                    vr mv       quelles

Quel(le)(s) gevolgd door een zelfstandig naamwoord betekent welke

Quel(le)(s) gevolgd door est/sont betekent wat

Slide 34 - Tekstslide

Fais les exercices 17 ( ster opdr. voo r havo en vwo) et 18
timer
8:00

Slide 35 - Tekstslide

On corrige les exercices 

Slide 36 - Tekstslide

Conjugaison H
Het werkwoord PRENDRE
Tu prends la rue à droite.

Slide 37 - Tekstslide

PRENDRE (nemen) au présent
je prends
ik neem
tu prends
je neemt
il/elle prend
hij/zij neemt
on prend
wij nemen / men neemt
nous prenons
wij nemen
vous prenez
jullie nemen / u neemt
ils /elles prennent
zij nemen

Slide 38 - Tekstslide

PRENDRE (nemen) au passé composé
j'ai pris
ik heb genomen
tu as pris
je hebt genomen
il/elle a pris
hij/zij heeft genomen
on a pris
wij hebben genomen / men heft genomen
nous avons pris
wij hebben genomen
vous avez pris
jullie hebben genomen u heeft genomen
ils /elles ont pris
zij hebben genomen

Slide 39 - Tekstslide

Fais les exercices : 30, 31, 33

Slide 40 - Tekstslide

programme du cours le 6 juin
1. On corrige les exercices 
2.  on regarde le film
3. Fais les exercices: 20,21, 22


Slide 41 - Tekstslide

Complète les phrases avec : quel, quelle, quels, quelles
1. __________sont les plus belles plages de la région?
2. ________est ton meilleur souvenir de vacances?
3 . Le magasin ouvre à_________ heure?
4. _______ sont les acteurs principaux du film Camping 3?



Slide 42 - Tekstslide

Correction: 17 e
1. Quelles sont les plus belles plages de la région?
2. Quel est ton meilleur souvenir de vacances?
3 . Le magasin ouvre à quelle heure?
4. Quels sont les acteurs principaux du film Camping 3?

Slide 43 - Tekstslide

17b
1. Réponse: Le prénom de mon meilleur ami est Oscar.
Question: Quel est le prénom de ton meilleur ami?
2. < Réponse: Ma musique préférée est le rap.
Question: Quelle est ta musique préférée?

Slide 44 - Tekstslide

E: Regarder 
Aan het eind van deze paragraaf kun je :
- De belangrijkste informatie uit een film begrijpen.
- Ken je namen van winkels 

Slide 45 - Tekstslide

F. Lire
Lis, 26 le texte et fais les exercices 23, 24, 25 

Slide 46 - Tekstslide