1 T/H herhaling H4

Mannelijk, vrouwelijk, onzijdig
Ik weet welke stof ik moet leren voor de toets
Ik stel vragen over de stof als ik die nog niet begrijp
Herhaling alle theorie H4
Nederlands
Bestuderen alle theorie H4
Vragen bedenken 
Hebben we alle doelen behaald?
Leren alle stof voor de toets van H4
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Mannelijk, vrouwelijk, onzijdig
Ik weet welke stof ik moet leren voor de toets
Ik stel vragen over de stof als ik die nog niet begrijp
Herhaling alle theorie H4
Nederlands
Bestuderen alle theorie H4
Vragen bedenken 
Hebben we alle doelen behaald?
Leren alle stof voor de toets van H4

Slide 1 - Tekstslide

Instructie

Inleiding
Middenstuk
Slot


Slide 2 - Tekstslide

Wat weten we nog ?

1. Wat zijn alinea's? Hoe herken je het begin/einde van een alinea?

2. Wat zijn de kenmerken van een:
a. Inleiding
b. Middenstuk
c. Slot

Slide 3 - Tekstslide

Instructie
Inleiding: kennismaken met de tekst, door bijvoorbeeld een grappig verhaaltje. 1 alinea.
Middenstuk: belangrijkste informatie in de tekst. Grootste gedeelte van de tekst, meerdere alinea's.
Slot: belangrijkste informatie wordt herhaald. Soort conclusie. 

Slide 4 - Tekstslide

Verschil Nieuwsbericht
In een nieuwsbericht staat de belangrijkste informatie 
gelijk bovenaan. 

Waarom zou dat zijn denk je?

Slide 5 - Tekstslide

ZINSDELEN

De meeste zinnen bevatten een persoonsvorm, een werkwoordelijk gezegde en een onderwerp.


Veel zinnen hebben ook een lijdend voorwerp.

Met het lijdend voorwerp gebeurt iets,

het 'ondergaat' wat in het gezegde staat.

Slide 6 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Weten we het weer?

Op welke vraag krijg je antwoord als je het lijdend voorwerp zoekt?

Slide 7 - Tekstslide

Uitleg
  1. Persoonsvorm: zin vragend maken / in een andere tijd zetten
  2. Werkwoordelijk gezegde: pv + alle andere ww
  3. Onderwerp: Wie / wat + werkwoordelijk gezegde
  4. Lijdend voorwerp: wie / wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp


Voorbeeld
Hij heeft een voetbal gevonden. 
pv = heeft
wwg = heeft gevonden
ond = hij
lv = wie/wat heeft hij gevonden?

Slide 8 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP


Tim | graaft | een kuil.


Wat graaft Tim? Tim graaft een kuil.


lijdend voorwerp = een kuil

voorbeeld 1
ow
wwgez

Slide 9 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP


Een speler | roept | de grensrechter.


Wie roept een speler? De speler roept de grensrechter.


lijdend voorwerp = de grensrechter

voorbeeld 2
ow
wwgez

Slide 10 - Tekstslide

Woordraadstrategie
Als je de betekenis van een woord niet weet, kan je die misschien in de tekst vinden.

Soms kan dat door een tegenstelling.

Slide 11 - Tekstslide

Een tegenstelling 
Het tegenovergestelde van het woord dat je al kent
oliedom - superslim
broodmager - moddervet

Let op: schrijf niet de betekenis op van het woord!

Slide 12 - Tekstslide

Tegenstellingen zoeken

Nieuwe games zijn vaak prijzig, maar in de uitverkoop zijn ze goedkoop. 

Prijzig, duur
Goedkoop, voordelig 

Slide 13 - Tekstslide

Tegenstelling zoeken

-Kijk naar een tegenstelling in de tekst.
-Let op de volgende woorden: 
maar, echter, toch en daarentegen.

Slide 14 - Tekstslide

Tegenstelling herkennen
Een tegenstelling herken je aan de woorden:

maar, echter, toch, daarentegen, anderzijds, hoewel.

Slide 15 - Tekstslide

De-woorden en het-woorden

de-woorden verwijs je met ... en ...

het-woorden verwijs je met ... en ...

Slide 16 - Tekstslide

Mannelijk, vrouwelijk, onzijdig
Woorden hebben een geslacht. 
Dat is handig om te weten als je het woord gaat vervangen door bijvoorbeeld een verwijswoord. 

Instructievideo kijken. 

Slide 17 - Tekstslide

Waarom leren we dit?

Fout verwijzen gebeurt dagelijks!

Slide 18 - Tekstslide