In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Verwerkingsvragen
Thema 4: Eten - DAG 6
Slide 1 - Tekstslide
De nieuwe woorden van vandaag:
de melk
het menu
het mes
met
niet
nodig
het ontbijt
Slide 2 - Tekstslide
de melk (znw)
komt uit een koe of geit
drinken
altijd wit
zin: Ik drink elke avond melk.
zin:Melk met chocolade is chocolademelk.
36
Slide 3 - Tekstslide
het menu (znw)
een lijst met eten in een restaurant
je mag kiezen wat je eet
het menu - de menu's
zin: Er staat pizza op het menu.
37
Slide 4 - Tekstslide
het mes
scherp
om mee te snijden
om mee te smeren
het mes - de messen
zin: Ik smeer boter met een mes.
zin: Het mes is heel scherp.
38
Slide 5 - Tekstslide
met
iemand erbij
iets erbij
voorzetsel (in, uit, onder, naast, onder, boven etc)
zin: Ik ga samen met mijn zus naar school.
zin: Ik eet pasta met saus.
39
Slide 6 - Tekstslide
niet
niet < --- > wel
ontkennen
geen
zin: Ik ga niet naar huis.
zin: Doe dat maar niet.
zin: Ik kan niet komen. Ik heb een andere afspraak.
40
Slide 7 - Tekstslide
nodig
het moet er zijn
je kunt niet zonder
zin: Ik heb elke dag eten nodig.
zin: Hij moet nodig naar de wc.
41
Slide 8 - Tekstslide
het ontbijt
het eten in de ochtend
het ontbijtje
brood of melk of yoghurt
zin: Ik start de dag met een lekker ontbijt.
zin: Mijn ontbijt is gezond.
42
Slide 9 - Tekstslide
Waar zie je: melk?
36
A
B
C
D
Slide 10 - Quizvraag
Vul de woorden in.
In een restaurant kan ik eten ............ van het .............
29+37
A
lekker - pizza
B
menu - kiezen
C
pizza - lekker
D
kiezen - menu
Slide 11 - Quizvraag
Ik eet de soep met een ............., het vlees snijd ik met een .......... en de aardappel prik ik met een ..................
Welke woorden vul je in?
33+38+56
Slide 12 - Open vraag
De maaltijd eten met mes, vork en lepel is netjes.
(er zijn meer goede antwoorden)
33+38+56
33+38+56
A
lepel - vork - mes
B
vork - lepel - mes
C
vork - mes - lepel
D
mes - lepel - vork
Slide 13 - Quizvraag
Waarmee kun je snijden en smeren? Kies de goede foto.
38
A
B
C
D
Slide 14 - Quizvraag
Maak een zin met het woord: met/ patat/ mayonaise/ ketchup - minimaal 4 woorden - Let op de goede volgorde: persoonswoord - werkwoord - de rest van de zin - gebruik een hoofdletter en een punt een persoonswoord een werkwoord (goede vorm!) een voegwoord
39
Slide 15 - Open vraag
59+40
wel
niet
Slide 16 - Sleepvraag
Wat betekent het woord 'nodig'? Dat gebruik je bij .......
(er zijn meer goede antwoorden)
41
A
iets wat je leuk vindt
B
Iets wat er moet zijn
C
iets wat niet nodig is
D
iets waar je niet zonder kunt
Slide 17 - Quizvraag
Mijn ............ is in de ............... aan het begin van de dag. Ik eet dan graag brood of yoghurt, met thee of melk.