Financiele Levensloop Hoofdstuk 8

Financiele Levensloop Hoofdstuk 8
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Financiele Levensloop Hoofdstuk 8

Slide 1 - Tekstslide

week 23 les 2 

Huiswerk:
Meenemen lesbrief Financiële levensloop
Les:
Introductie H8 Beleggen
Beleggen in aandelen
Tijdens de les maken 8.1, 8.3 en 8.4
Leerdoel:
Je kunt de vermogenstitels waarin belegd kan worden noemen en de verschillen in risico en rendement tussen de vermogenstitels analyseren



Slide 2 - Tekstslide

Beleggen

Slide 3 - Woordweb

Beleggen
= investeren van geld in obligaties, aandelen, onroerend goed, goud, opties, voetbalplaatjes, whisky, grondstoffen, valuta, etc. met als doel om je vermogen te vergroten

T.o.v. een spaarrekening meer risico, wat gecompenseerd wordt door een hoger verwacht rendement (= opbrengst van je geïnvesteerde vermogen)

Vuistregel: hoger risico = hoger verwacht rendement

Slide 4 - Tekstslide

Beleggen
In hoofdstuk 8 richten we ons op het beleggen in vermogenstitels (effecten), een verzamelnaam voor verschillende verhandelbare waardepapieren:
- aandelen
- obligaties
- opties

Deze waardepapieren worden verhandeld op de effectenbeurs

Slide 5 - Tekstslide

AEX
Dow Jones
Nikkei
Tadawul (Saudi-Arabië)
Shanghai Stock Exchange
DAX

Slide 6 - Sleepvraag

hoog
hoog
laag
risico
rendement
aandeel Unilever
obligatie bedrijf
obligatie overheid
sparen
aandeel
Startup

Slide 7 - Sleepvraag

Beleggen in aandelen
aandeel = eigendomsbewijs in een onderneming

aandelen worden in eerste instantie uitgegeven door de NV (emissie) met als doel om vermogen aan te trekken.

vervolgens worden de aandelen verhandeld op de beurs; door vraag en aanbod schommelt de waarde van het aandeel.
beursgang Ajax 1998: opbrengst 54,4 miljoen euro

Slide 8 - Tekstslide

competitie wordt stil gelegd door Corona crisis
veel onzekerheid
Ajax verliest van Atalanta en is uitgeschakeld in de CL

vraag en aanbod naar aandeel schommelt als gevolg van nieuwe informatie die beschikbaar komt

Slide 9 - Tekstslide

Beleggen in aandelen
een aandeel heeft drie verschillende waardes:
nominale waarde: staat op het aandeel, verandert niet
emissiewaarde: komt tot stand op het moment van uitgifte
beurskoers: komt tot stand op de beurs

rendement op aandelen voor belegger:
dividend
koerswinst

Slide 10 - Tekstslide

nu maken 8,1, 8.3, 8.4
timer
1:00

Slide 11 - Tekstslide

timer
1:30
Aandelen
Obligaties
Eigen vermogen 
Vreemd vermogen
Vaste rente 
Dividend
Zeggenschap
Renteontwikkeling
Winstontwikkeling

Slide 12 - Sleepvraag

Obligatielening 
  • Stukje van een "grote" lening: waardepapier
  • Uitgegeven door overheden en bedrijven 
  • Vergoeding is couponrente: vast rentepercentage over de nominale waarde van de obligatie. 
  • Tijdens de looptijd kunnen obligaties vrij verhandeld worden
  • Einde van de looptijd: lening wordt afgelost tegen nominale waarde

Slide 13 - Tekstslide

Je hebt voor het aankomende jaar € 100.000 te beleggen en twijfelt tussen de volgende mogelijkheden. Welke keuze heeft het hoogste verwachte rendement?
Werk je berekening uit!
A
spaarrekening 4% rente per jaar
B
aandeel nominaal € 100 aankoop € 160 verkoop € 155 12% dividenduitkering
C
obligatie € 1.000 nominaal aankoop € 800 verkoop € 810 couponrente 2%
D
in een oude sok op zolder verstoppen

Slide 14 - Quizvraag

Je hebt voor het aankomende jaar € 100.000 te beleggen en twijfelt tussen de volgende mogelijkheden. Welke keuze heeft het hoogste verwachte rendement?
spaarrekening 4% rente per jaar
100.000 x 0,04 = 4.000
rendement = 4.000 / 100.000 x 100 = 4%

aandeel nominaal € 100, aankoop € 160 verkoop € 155, 12% dividenduitkering
100.000 / 160 = 625 aandelen
koersverlies = 625 x 5 = 3125
dividend 625 x 100 x 12% = 7500
opbrengst = -3125 + 7500 = 4375
rendement = 4375 / 100.000 x 100 = 4,4%



Slide 15 - Tekstslide

Een belegger heeft voor het aankomende jaar € 100.000 te beleggen en twijfelt tussen de volgende mogelijkheden. Welke keuze heeft het hoogste verwachte rendement?
spaarrekening 4% rente per jaar
rendement = 4.000 / 100.000 x 100 = 4%

aandeel nominaal € 100, aankoop € 160 verkoop € 155, 12% dividenduitkering
rendement = 4375 / 100.000 x 100 = 4,4%

obligatie € 1.000 nominaal, aankoop € 800 verkoop € 810, couponrente 2%
100.000 / 800 = 125 obligaties
couponrente = 125 x 1000 x 2% = 2.500
koerswinst = 125 x 10 = 1250                                         opbrengst = 2.500 + 1250 = 3750
rendement = 3750 / 100.000 x 100 = 3,8%

Slide 16 - Tekstslide

vorige vraag: rendement op spaarrekening (4%) en aandeel (4,4%) is hoger dan obligatie (3,8%). Wat zal er gebeuren met de koers en het rendement van de obligatie? Leg uit!

Slide 17 - Open vraag

vorige vraag: rendement op spaarrekening (4%) en aandeel (4,4%) is hoger dan obligatie (3,8%). Wat zal er gebeuren met de koers en het rendement van de obligatie? Leg uit!
De vraag naar deze obligatie zal dalen
Het aanbod van deze obligatie zal stijgen 
Minder vraag dan aanbod dus de koers van de obligatie zal dalen

rendement = opbrengst van het geïnvesteerde vermogen

geïnvesteerde vermogen per obligatie daalt (lagere koers obligatie)
opbrengst per obligatie blijft gelijk (vaste couponrente als % nominale waarde)
verwacht rendement zal dus stijgen
(net zolang totdat het verwachte rendement gelijk is aan vergelijkbare waardepapieren)

Slide 18 - Tekstslide

Rente en obligatiekoers 
De obligatie geeft een vaste rentevergoeding. Is deze vergoeding hoger dan de huidige marktrente dan is deze obligatie ................ aantrekkelijk. 
De vraag naar de obligatie ................, de koers van de obligatie ......

Slide 19 - Tekstslide

Rente en obligatiekoers 
De obligatie geeft een vaste rentevergoeding. Is deze vergoeding hoger dan de huidige marktrente dan is deze obligatie aantrekkelijk. 
De vraag naar de obligatie stijgt, de koers van de obligatie stijgt

Andersom gaat dit ook op!

Slide 20 - Tekstslide

De beurskoers van een obligatie
Is uitgedrukt in een percentage van de nominale waarde. 

Voorbeeld: nominale waarde van een obligatie is € 250. Op de beurs is de obligatie te koop voor € 265. 

De beurskoers is 265/250 x 100% = 106%

Slide 21 - Tekstslide

Leg uit!
als vraag > aanbod zal de koers stijgen
beleggers willen compensatie voor koopkrachtdaling vermogen
zijn dus minder bereid te betalen voor een obligatie
bij hogere inflatie dus lagere koers
lage kredietrating = meer risico om vermogen kwijt te raken
dus beleggers willen minder geld betalen voor een obligatie

bij hogere rente levert een veilige spaarrekening meer op
minder vraag naar obligaties dus de koers zal dalen
bij vervaldatum zal nominale waarde worden terugbetaald
koers zal dus bewegen richting nominale waarde

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Noem twee oorzaken van deze ontwikkeling?

Slide 24 - Tekstslide

nu maken 8.5 t/m 8.9

Slide 25 - Tekstslide

week 23 les 2

Huiswerk:
Opdracht 8.8 t/m 8.15

Les:
Call en put opties (1 van 2)
Tijdens de les maken 8.22
Oefenen met D toets vragen opties

Leerdoel:
Je begrijpt de werking van call opties en je kunt verschillende berekeningen maken met call opties




Slide 26 - Tekstslide

8.8 aandelen en dividend

Slide 27 - Tekstslide

8.15 obligaties en rente

Slide 28 - Tekstslide

Dit is belegger Bas. Om verschillende redenen verwacht Bas dat het aandeel Flucti in de komende maand in koers zal stijgen. Hij wil hier zoveel mogelijk voordeel uit halen door heeft helaas maar € 1.005 tot zijn beschikking om te beleggen. 
Op dit moment is de beurskoers van een aandeel Flucti € 335

Slide 29 - Tekstslide

Bereken het rendement als percentage van
het geïnvesteerde vermogen (€ 1.005) als Bas nu
aandelen koopt tegen de huidige koers van € 335
en na een maand weer verkoopt tegen een koers
van € 341. (antwoord format: 3,4%)

Slide 30 - Open vraag

Bereken het rendement als percentage van het geïnvesteerde vermogen (€ 1.005) als Bas nu aandelen koopt tegen de huidige koers van € 335 en na een maand weer verkoopt tegen een koers van € 341.
Bas kan 1.005 / 335 = 3 aandelen Flucti kopen

Na een maand heeft hij dus per aandeel (341-335) = 6 euro verdient

rendement = 18 / 1.005 x 100 = 1,8%
nadeel
te weinig vermogen om veel aandelen te kopen en kan dus weinig rendement halen
risico
waarde aandeel kan ook dalen, mogelijk verlies per aandeel € 335!

Slide 31 - Tekstslide

Bas hoopt meer geld te verdienen dan de verwachte € 18 en zoekt op in zijn bedrijfseconomie lesbrief of hij nog meer mogelijkheden heeft. Hij komt erachter dat hij zijn geld ook zou kunnen beleggen in call-opties, dit is de informatie die hij hierover vindt:
"Een call-optie is een contract dat de koper het recht geeft om gedurende een bepaalde periode (bijvoorbeeld een maand) aandelen te kopen tegen een vooraf ingestelde prijs: de uitoefenprijs. 
In ruil voor dit recht betaalt de koper een optiepremie aan de optie-verkoper ('schrijver')
1 call-optie geeft recht op de aankoop van 100 onderliggende aandelen
Als de optie-houder gebruik maakt van zijn uitoefenrecht wordt de  schrijver automatisch verplicht om de aandelen tegen de uitoefenprijs te leveren.
De optie-houder kan er ook voor kiezen om geen gebruik te maken van het recht, bijvoorbeeld als blijkt dat de beurskoers van het onderliggende aandeel  lager is dan de uitoefenprijs."

Slide 32 - Tekstslide

Bas besluit om 3 call-opties Flucti te kopen voor een optiepremie
van € 3 per onderliggend aandeel en een vastgestelde uitoefenprijs
van € 335. Na een maand is de beurskoers van het aandeel
gestegen naar € 341 en besluit hij zijn optie uit te oefenen.
Bereken het rendement voor Bas. (format antwoord 3,4%)

Slide 33 - Open vraag

Bas besluit om 3 call-opties Flucti te kopen voor een optiepremie van € 3 per onderliggend aandeel en een vastgestelde uitoefenprijs van € 335. Na een maand is de beurskoers van het aandeel gestegen naar € 341 en besluit hij zijn optie uit te oefenen. Bereken het rendement voor Bas. (format antwoord 3,4%)
Bas heeft het recht om 300 aandelen te kopen voor € 335
(en kan deze op de beurs direct verkopen voor € 341)


Hij maakt dus € 3 (koerswinst 6 - optiepremie 3) winst per aandeel

Dit zorgt voor een rendement van € 900 / € 900 x 100 = 100,0%!
in de praktijk betaalt de schrijver direct het verschil tussen beurskoers en uitoefenprijs
voordeel
hoog rendement met kleine investering
risico
maximaal verlies € 3 per aandeel

Slide 34 - Tekstslide

1 optie = 100 aandelen

Slide 35 - Tekstslide

nu maken 8.24 en 8.28
(eerst even 8.8.1 vanaf blz. 85 lezen)

Slide 36 - Tekstslide

week 24 les 1

Huiswerk:
Opdracht 8.24, 8.28

Les:
Call en put opties (2 van 2)
Tijdens de les maken 8.32 en 8.33
Oefenen met D toets vragen opties

Leerdoel:
Je begrijpt de werking van put opties en je kunt verschillende berekeningen maken met put opties





Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video

Bereken de winst die Suzanne behaalt
als ze nu haar opties verkoopt.
(antwoord zonder € teken of puntjes,
bijvoorbeeld 16000)

Slide 39 - Open vraag

Slide 40 - Tekstslide

Suzanne verkoopt haar opties nog niet en wacht
tot het aandeel DSM gestegen is naar 65,60.
Dan maakt zij gebruik van haar uitoefenrecht
Bereken de winst voor Suzanne
(bijvoorbeeld 14000)

Slide 41 - Open vraag

Slide 42 - Tekstslide

Bereken het verlies van de schrijver van de
opties als Suzanne gebruik maakt van haar
uitoefenrecht bij een prijs van 65,60.
(bijvoorbeeld 14000)

Slide 43 - Open vraag

Slide 44 - Tekstslide

En daar is belegger Bas weer. Hij heeft nog steeds weinig vermogen om mee te beleggen, en heeft inmiddels door dat hij met opties in korte tijd een aardig rendement kan halen. Dit keer voelt hij alleen weinig voor een call-optie, omdat hij geen waarde stijgingen van aandelen verwacht.
Wel denkt hij dat de koers van het aandeel Down in de komende maand sterk zal dalen.
In zo'n geval moet hij volgens zijn bedrijfseconomie boek put-opties kopen:

Slide 45 - Tekstslide

put optie
"Een put-optie is een contract dat de koper het recht geeft om gedurende een bepaalde periode (bijvoorbeeld een maand) aandelen te verkopen tegen een vooraf ingestelde prijs: de uitoefenprijs. 
In ruil voor dit recht betaalt de koper een optiepremie aan de optie-verkoper ('schrijver')
1 put-optie geeft recht op de verkoop van 100 onderliggende aandelen
Als de optie-houder gebruik maakt van zijn uitoefenrecht wordt de  schrijver automatisch verplicht om de aandelen tegen de uitoefenprijs af te nemen.
De optie-houder kan er ook voor kiezen om geen gebruik te maken van het recht, bijvoorbeeld als blijkt dat de beurskoers van het onderliggende aandeel hoger is dan de uitoefenprijs."

Slide 46 - Tekstslide

Bas besluit om 3 put-opties Down te kopen voor een optiepremie
van € 3 per onderliggend aandeel en een vastgestelde uitoefenprijs
van € 335. Na een maand is de beurskoers van het aandeel
gedaald naar € 329 en besluit hij zijn optie uit te oefenen.
Bereken het rendement voor Bas. (format antwoord 3,4%)

Slide 47 - Open vraag

Slide 48 - Tekstslide

Opties, put en call
Een optie is een contract dat de eigenaar het recht geeft om iets te kopen of te verkopen tegen een bepaalde prijs die men van tevoren afspreekt.

Slide 49 - Tekstslide

In - at - out of the money

Slide 50 - Tekstslide

Opdracht 8.24

Slide 51 - Tekstslide

nu maken 8.34, 8.37

Slide 52 - Tekstslide

week 24 les 2

Huiswerk:
Opdracht 7.12

Les:
De effectenbeurs
Tijdens de les maken 7.17, 7.18

Leerdoel:
Je begrijpt de werking van put opties en je kunt verschillende berekeningen maken met put opties






Slide 53 - Tekstslide

week 24 les 2

uitloop / herhaling

Slide 54 - Tekstslide