Schrijf de zinnen op in je schrift. Onderstreep de persoonsvorm. Knip de zin in zinsdelen met een /.
1. Tristan maakt elke dag zijn huiswerk aan zijn bureau.
2. Kyra was vorige week een beetje ziek.
3. Jorn leest graag Griezelbusboeken.
Klaar? Bedenk zelf een zin en doe dezelfde opdracht.