Werkwoordsoorten

Werkwoord soorten

Zelfstandig werkwoord 
 Hulpwerkwoord Koppelwerkwoord

pak je schrift en kijk na/verbeter

 Zit er kauwgom in je mond? Deponeer dit in de prullenbak
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Werkwoord soorten

Zelfstandig werkwoord 
 Hulpwerkwoord Koppelwerkwoord

pak je schrift en kijk na/verbeter

 Zit er kauwgom in je mond? Deponeer dit in de prullenbak

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Ophalen kennis van:

- zelfstandig werkwoord
- hulpwerkwoord
- koppelwerkwoord

Slide 2 - Tekstslide

WERKWOORDEN
Wat is een werkwoord?

Woord dat een actie van een onderwerp aangeeft (doezin)
of 
een kenmerk/ eigenschap/ toestand aan een onderwerp koppelt (zijnzin)





Slide 3 - Tekstslide

Kenmerken

  • is te vervoegen (ik/jij/hij/wij)
  • kan als pv de tijd van een zin aangeven


koppelwerkwoord

Slide 4 - Tekstslide

Soorten
hoofdwerkwoord en hulpwerkwoord


hoofdwerkwoord is:
  • zelfstandig werkwoord
  • koppelwerkwoord

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

LET OP!
Staan er meerdere ww in de zin, dan is de PV een hww

'Hij zou leraar willen worden'

Zou willen worden zijn de ww
3 ww, dus 2 hww

Slide 7 - Tekstslide

ZWW
Wanneer een werkwoord de handeling / actie aangeeft, 
spreek je van een zelfstandig werkwoord. (zww)


Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin.

Slide 8 - Tekstslide

Koppelwerkwoord (kww)
- Geeft geen handeling aan
- Koppelt het onderwerp aan een kenmerk of eigenschap verderop in de zin. 
- Kan er maar 1 van in de zin staan

Het onderwerp doet niets, maar is iets.

Slide 9 - Tekstslide

Koppelwerkwoord

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten, dunken en voorkomen)



Slide 10 - Tekstslide

Een zww zit nooit samen in een enkelvoudige zin met een kww.

Slide 11 - Tekstslide

Mijn vader heeft het hek geschilderd

Welke werkwoorden zie je hier?

Slide 12 - Tekstslide

Mijn vader heeft het hek geschilderd

Heeft...geschilderd


Welke is het belangrijkst? 

Oftewel: Welke geeft de actie/handeling weer?

Slide 13 - Tekstslide

HWW
Wanneer een werkwoord geen handeling aangeeft, spreek je van een hulpwerkwoord.

Je kunt de verdwijnproef toepassen en het werkwoord dat overblijft, is het zelfstandig werkwoord. De verdwenen werkwoorden zijn hulpwerkwoorden.

Slide 14 - Tekstslide

Even oefenen

Slide 15 - Tekstslide

Ik ben naar huis gelopen.
Het laatste werkwoord is een:
A
koppelwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 16 - Quizvraag

Is het woord tussen haakjes een zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gegeten.( heb)
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 17 - Quizvraag

Dat boek van jou lijkt me erg goed.
lijkt = ...

A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord

Slide 18 - Quizvraag

Meneer Reitsma blijft altijd geduldig.

blijft = ...
A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord

Slide 19 - Quizvraag

Jacob is een oplettende leerling.

is =
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 20 - Quizvraag

Ineke gaat naar de stad.
gaat = ?
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 21 - Quizvraag

Hij is altijd al een opschepper geweest.
A
is = kww geweest = kww
B
is = kww geweest = hww
C
is = hww geweest = kww
D
is = hww geweest = hww

Slide 22 - Quizvraag

Wat vind je nog lastig?

Slide 23 - Open vraag

Benoem alle ww in de zinnen
  1. Hij eet een ijsje.
  2. Ik heb een heerlijke appeltaart gebakken.
  3. Morgen ga ik fietsen.
  4. Waarom wil je niet bij ons logeren?
  5. Er werd flink gerookt.
  6. De jongen is nogal vervelend.
  7. De jongen is behoorlijk verwend door zijn moeder.
  8. Hij zat de hele dag in de zon te luieren.
  9. Hij kwam mij de les lezen.
  10. Hij liet me schrikken.

Slide 24 - Tekstslide

Benoem alle ww in de zinnen
  1. Hij eet een ijsje.                                                         eet = zww
  2. Ik heb een heerlijke appeltaart gebakken.   heb = hww                     gebakken = zww
  3. Morgen ga ik fietsen.                                              ga = hww                        fietsen = zww
  4. Waarom wil je niet bij ons logeren?                 wil = hww                        logeren = zww
  5. Er werd flink gerookt.                                             werd = hww                    gerookt = zww
  6. De jongen is nogal vervelend.                            is = kww
  7. De jongen is behoorlijk verwend door zijn moeder.                             is =  hww verwend = zww
  8. Hij zat de hele dag in de zon te luieren.         zat = hww                        luieren = zww
  9. Hij kwam mij de les lezen.                                    kwam = hww                  lezen = zww
  10. Hij liet me schrikken.                                               liet = hww                        schrikken = zww

Slide 25 - Tekstslide