H4 W19

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Zeit zum Lesen (10 Min.)

Slide 3 - Tekstslide

Programm
  • Lesen (10 Min.)
  • Jojo (5 Min.)
  • Vokabeln K4 L3 (5 Min.)
  • Machen: K4 L3 (10 Min.)
  • Hören L2 16 S. 167 (15 Min.)
Ziele
B1 Ich kann die Hauptinhalte von Fernsehsendungen zu vertrauten Themen erfassen, wenn sie relativ langsam und klar präsentiert werden.

Nach dem Unterricht kann ich den Adjektiv verwenden




Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Tekstslide

Nächstes Mal...
  • Lesen
  • Jojo
  • Imperativ
  • Prüfung besprechen

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Zeit zum Lesen (10 Min.)

Slide 12 - Tekstslide

Programm
  • Lesen (10 Min.)
  • Jojo (5 Min.)
  • Wederkerend voornaamwoord (30 Min.)
Ziele
B1 Ich kann die Hauptinhalte von Fernsehsendungen zu vertrauten Themen erfassen, wenn sie relativ langsam und klar präsentiert werden.



Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Wederkerende werkwoorden
                      Duits

Slide 15 - Tekstslide

Een wederkerend werkwoord
heeft een wederkerend voornaamwoord,
zoals ‚zich‘ in het Nederlands.

Voorbeelden:
zich vergissen > ik vergis me
zich verheugen > hij verheugt zich

Slide 16 - Tekstslide

Wederkerende werkwoorden
'zich' wordt in het Duits:  sich
en past zich aan de persoon aan


sich freuen > er freut sich

Slide 17 - Tekstslide

Een werkwoord in de o.t.t. vervoegen
Voorbeeld: kaufen (= kopen)

Ich              kauf                        wir          kauf en
du               kauf st                      ihr            kauf t
er/sie/es  kauf                       sie/Sie    kauf en  

Slide 18 - Tekstslide

Wederkerend werkwoord 'sich beeilen" (= haasten)
ich              beeil e  mich                      ik haast me
du               beeil st dich                       jij haast je
er/sie/es  beeil   sich                       hij/zij/het haast zich     wir               beeil en uns                      wij haasten ons
ihr                beeil   euch                     jullie haasten je
sie/Sie       beeil en sich                      zij haasten zich/                                                                          u haast zich

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Zeit zum Lesen (10 Min.)

Slide 22 - Tekstslide

Programm
  • Lesen (10 Min.)
  • Jojo (5 Min.)
  • Prüfung besprechen (30 Min.)
Ziele
B1 Ich kann die Hauptinhalte von Fernsehsendungen zu vertrauten Themen erfassen, wenn sie relativ langsam und klar präsentiert werden.


Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Slide 25 - Video

Zeit zum Lesen (10 Min.)

Slide 26 - Tekstslide

Programm
  • Lesen (10 Min.)
  • Jojo (5 Min.)
  • Aussprache (15 Min.)
  • Hören 20 S. 168 (15 Min.)
Ziele
Nach dieser Woche beherrsche ich die Basis-Grammatik der deutschen Sprache um die Prüfung der Prüfungswoche zu bestehen.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide