Hoofdstuk 2 economisch beleid

Vragen hoofdstuk 1&2 Economisch beleid
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Vragen hoofdstuk 1&2 Economisch beleid

Slide 1 - Tekstslide

Als de centrale bank de maatschappelijke geldhoeveelheid wil vergroten, kan zij ....
A
de rente verhogen of de liquiditeitsmogelijkheden verruimen
B
de rente verlagen of de liquiditeitsmogelijkheden verruimen
C
de rente verhogen of de liquiditeitsmogelijkheden verkrappen
D
de rente verlagen of de liquiditeitsmogelijkheden verkrappen

Slide 2 - Quizvraag

Waaruit bestaat de maatschappelijke geldhoeveelheid?
A
Alle munten en bankbiljetten in omloop bij het publiek.
B
Alle direct opvraagbare tegoeden in betaalrekeningen in handen van het publiek.
C
Alle munten en direct opvraagbare tegoeden op betaalrekeningen in handen van het publiek.
D
Al het geld op de wereld.

Slide 3 - Quizvraag

Welke oorzaken bestaan er voor inflatie (en welke soorten inflatie zijn er dus....)?
A
uitgaven, kosten, import, winst
B
overheid, buitenland, centrale bank, consumenten
C
bestedingen, monetaire situatie, kosten, import, winst
D
overheid, buitenland, centrale bank, producenten

Slide 4 - Quizvraag

Het DGS (depositogarantiestelsel) geeft rekeninghouders zekerheid tot
A
50.000 per rekeninghouder / 100.000 euro indien er twee rekeninghouders zijn
B
100.00 per rekeninghouder / 100.000 euro indien er twee rekeninghouders zijn
C
100.00 per rekeninghouder / 200.000 euro indien er twee rekeninghouders zijn
D
100.00 per rekeninghouder / 200.000 euro indien er twee rekeninghouders zijn plus nog maximaal EUR 500.000 tot drie maanden na de storting bij aan/verkoop van een huis

Slide 5 - Quizvraag

Bij welke rente heeft een bank minder basisgeld nodig.
A
Hoge rente
B
Lage rente

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de relatie tussen de Europese Centrale Bank (ECB) en De Nederlandsche Bank (DNB)?
A
De ECB is verantwoordelijk voor het Nederlandse monetaire beleid.
B
De ECB is onderdeel van het Nederlandse bankstelsel.
C
DNB heeft geen enkele relatie met de ECB.
D
DNB is onderdeel van het Eurosysteem, waar ook de ECB deel van uitmaakt.

Slide 7 - Quizvraag

De overheid besluit de minimumlonen (het minimale loon wat werknemers moeten verdienen) te verhogen. Hierdoor moeten bedrijven hun personeel meer loon uit betalen.
Welke soort van inflatie kan hierdoor optreden?
A
bestedingsinflatie
B
kosteninflatie

Slide 8 - Quizvraag

In het langetermijnevenwicht
A
Is er geen inflatie
B
Is er wel inflatie, maar bevindt deze zich op een stabiel niveau
C
Is er een hele hoge inflatie

Slide 9 - Quizvraag

In een hoogconjunctuur zullen de looneisen
A
Stijgen
B
Gelijk blijven (er gebeurt niets op het gebied van looneisen)
C
Dalen

Slide 10 - Quizvraag

Bij laagconjunctuur is de output gap
A
Positief
B
Negatief

Slide 11 - Quizvraag

In een laagconjunctuur is de arbeidsmarkt
A
Ruimer dan in het lange termijnevenwicht
B
Krapper dan in het lange termijnevenwicht

Slide 12 - Quizvraag

De rente die de centrale bank berekent aan banken als zij geld lenen (omdat ze structureel geld tekort komen) bij de centrale bank noemen we
A
Depositorente
B
Marginale beleningsrente
C
Refi-rente

Slide 13 - Quizvraag

De rente die de ECB vaststelt is de
A
Nominale rente
B
Reële rente

Slide 14 - Quizvraag

De ECB probeert met haar rentebeleid in eerste instantie
A
De conjunctuur te sturen
B
Prijsstabiliteit te handhaven

Slide 15 - Quizvraag

In een hoogconjunctuur zal de ECB dus de rente
A
Verhogen
B
Verlagen

Slide 16 - Quizvraag

Als de overheid met haar begrotingsbeleid de conjunctuurbeweging probeert af te remmen noemen we dat
A
Procyclisch beleid
B
Anticyclisch beleid

Slide 17 - Quizvraag

Als de overheid anticyclisch begrotingsbeleid voert in een laagconjunctuur zal het overheidssaldo
A
Verslechteren
B
Verbeteren

Slide 18 - Quizvraag