Nederlands_oefenen_december21

• Alfabetisering NT2
• Beroepsopleiding

Nederlands oefenen 

1. zij spelen
2. zij spreken
3. zij drinken koffie
4. zij wandelen

1. zij spreken
2. zij schrijven
3. zij kijken TV
4. zij tekenen

1. zij schrijft een brief
2. zij luistert naar de radio
3. zij spreekt Nederlands
4. zij eet een appel

1. zij babbelt
2. zij schrijft in de map
3. zij leest de krant
4. zij luistert

1. zij eet witloof
2. zij drinkt een appel
3. hij eet een appel
4. zij eet een appel

1. de man wandelt
2. de kinderen wandelen
3. hij zit in het bos
4. hij fietst

De maanden & seizoenen

december

januari

februari

maart

april

mei

juni

juli

augustus

september

oktober

november

Winter

december

januari

februari

Lente

maart

april

mei

Zomer

juni

juli

augustus

Herfst

september

oktober

november

Winter

Lente

Zomer

Herfst

Welk seizoen is januari?

1. Winter
2. Zomer
3. Lente
4. Herfst

Welk seizoen is april?

1. Winter
2. Zomer
3. Lente
4. Herfst

Welk seizoen is december?

1. Winter
2. Zomer
3. Lente
4. Herfst

Welk seizoen is oktober?

1. Winter
2. Zomer
3. Lente
4. Herfst

Welk seizoen is augustus?

1. Winter
2. Zomer
3. Lente
4. Herfst

Welk seizoen is mei?

1. Winter
2. Zomer
3. Lente
4. Herfst

Slepen

sleep de woorden en afbeeldingen naar het correcte seizoen. 

Winter

Zomer

Warm

zwemmen

Skieën

Koud

Herfst

Lente

oktober

april

Bloemen

Pompoen

Wat doe je met een ….?

Wat doe je met een schaar?

1. Ik knip met een schaar.
2. Ik schrijf met een schaar.
3. Ik lijm met een schaar.
4. Ik telefoneer met een schaar.

Wat doe je met een pen?

1. Ik lees met een pen.
2. Ik knip met een pen.
3. Ik schrijf met een pen.
4. Ik telefoneer met een pen.

Wat doe je met een kleurpotlood?

1. Ik lees met een kleurpotlood.
2. Ik schilder met een kleurpotlood.
3. Ik kleur met een kleurpotlood.
4. Ik kook met een kleurpotlood.

Wat doe je met lijm?

1. Ik plak met lijm.
2. Ik teken met lijm.
3. Ik schrijf met lijm.
4. Ik kijk naar lijm.

Wat doe je met een boek?

1. Ik gooi met een boek.
2. Ik lees een boek.
3. Ik knip een boek.
4. Ik drink een boek.

Wat doe je met een stift?

1. Ik eet een stift.
2. Ik slaap met een stift.
3. Ik teken met een stift.
4. Ik telefoneer met een stift.

Hij

een jongen

een man 

Zij

een meisje

een vrouw 

Is het een man of een vrouw?
DE JUF

1. man
2. vrouw

Is het een man of een vrouw?
HIJ

1. man
2. vrouw

Is het een man of een vrouw?
KIRSTEN

1. man
2. vrouw

Is het een man of een vrouw?
DE MEESTER

1. man
2. vrouw

Is het een man of een vrouw?
DE LERAAR

1. man
2. vrouw

Is het een man of een vrouw?
DE LERARES

1. man
2. vrouw

Is het een man of een vrouw?
EEN MEISJE

1. man
2. vrouw

Is het een man of een vrouw?
EEN JONGEN

1. man
2. vrouw

Is het een man of een vrouw?
EEN ZOON

1. man
2. vrouw

Is het een man of een vrouw?
EEN DOCHTER

1. man
2. vrouw