Domein H

Domein H
vwo 6
economie
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides en 7 videos.

Onderdelen in deze les

Domein H
vwo 6
economie

Slide 1 - Tekstslide

BBP
Bruto Binnenland Product= is de waarde van de productie in een land (in een jaar tijd)
op 3 manieren te berekenen:
Objectieve methode: Optelsom van alle toegevoegde waarden (omzet - alle inkoop --> inkoop is alles dat bij andere bedrijven vandaan komt)
Subjectieve methode: optelsom van alle primaire inkomens + afschrijvingen
Bestedingsmethode: Y = C + I + O + E - M

Slide 2 - Tekstslide

Categoriale inkomensverdeling
loonquote, arbeidsinkomensquote, overige inkomstenquote

Slide 3 - Tekstslide

Economische kringloop
Ingaande geldstroom = uitgaande geldstroom
Y = C + I + O + E - M
Y = C + B + S
Overheidssaldo = B - O
particulier spaarsaldo = S - I
Uitvoersaldo (saldo van de lopende rekening) = E - M
(S - I ) + (B - O) = E - M
nationaal spaarsaldo = (S - I )  + (B - O)

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Betalingsbalans

Goederenrekening, dienstenrekening, primaire inkomensrekening en inkomensoverdrachten rekening vormen samen de Lopende rekening van de betalingsbalans
Kapitaalrekening --> kapitaal export (beleggingen en investeringen door ingezetenen van een land in een ander land, het kapitaal gaat het land uit) en kapitaal import
Inkomsten en uitgaven op de kapitaalrekening hebben invloed op de primaire inkomensrekening (de beleggingen leveren rente of winst op)

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Lange termijn economische groei
Afhankelijk van groei productiefactoren en technologie
de potentiele productie is de maximale productie die in een land kan worden bereikt als alle productiefactoren volledig worden ingeschakeld (productiecapaciteit).
De potentiele productie wordt bepaald door de kwantiteit van de productiefactoren arbeid en kapitaal en door de kwaliteit van deze productiefactoren.
productiefunctie Y* = Af(K, L)
Af = factorproductiviteit: de kwaliteit van de productiefactoren, deze wordt o.a. bepaald door opleidingsniveau beroepsbevolking, investeringen in innovaties, politieke stabiliteit
K = hoeveelheid kapitaal en L = hoeveelheid arbeid

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Welvaart
eng welvaartsbegrip: Optelsom van consumenten en producentensurplus of alleen kijken naar het bbp (een hoog bbp = hoge welvaart --> kan iets zeggen over de behoeftebevrediging, maar is ook beperkt).
Welvaart in ruime zin: De (brede) welvaart van een gezinshuishoudens is waarde van behoeftebevrediging van schaarse goederen zoals consumptie van goederen en diensten, vrije tijd, milieu, leefomgeving, collectieve 
goederen, infrastructuur, risico     

Slide 10 - Tekstslide

Maatschappelijke welvaart
maatschappelijke welvaart neemt toe als de maatschappelijke winst van de een groter is dan het maatschappelijke verlies van de ander.
Maximale maatschappelijke welvaart is niet gelijk aan Pareto-optimum
Een marktuitkomst is Pareto -optimaal wanneer niemand zijn positie kan verbeteren zonder dat dit ten koste gaat van de ander.

Slide 11 - Tekstslide

Groen bbp
Het groen bbp is het bruto binnenlands product (bbp) maar dan wanneer er rekening wordt gehouden met externe effecten aan het milieu. Wanneer een land in een jaar tijd veel meer gaat produceren stijgt het bbp. Echter brengt meer productie ook vaak veel uitstoot met zich mee waardoor er schade wordt gedaan aan het milieu. Bij het groen bbp wordt de schade aan het milieu van het bbp afgetrokken. Vervolgens wordt de waarde van verbeteringen aan het milieu bij het bbp opgeteld. Denk hierbij de waarde van een nieuw aangelegd bos.

Slide 12 - Tekstslide

Inkomensverdeling
De lorenzcurve geeft inzicht in de inkomensverdeling over de ingezetenen van een land.
De gini-coëfficiënt is doorgaans een getal tussen nul en één en wordt soms uitgedrukt als percentage. De waarde nul correspondeert hierbij met volkomen gelijkheid (in het voorbeeld van de inkomensverdeling heeft iedereen hetzelfde inkomen) en één correspondeert met volkomen ongelijkheid (één persoon heeft al het inkomen en de rest heeft geen inkomen). Indien negatieve inkomens of vermogens (schulden) worden meegerekend, dan kan de gini-coëfficiënt een waarde groter dan één aannemen.
percentielratio: hiermee vergelijk je de inkomens van een groep arme mensen met een even grote groep rijke mensen. Dus bijvoorbeeld de inkomens van de armste 10% vergelijk je met de inkomens van de rijkste 10%

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

primair en secundair inkomen
primair inkomen = loon, huur rente pacht en winst 
secundair inkomen = primair inkomen - belastingen + eventuele tegemoetkomingen (=besteedbaar inkomen)

Nivelleren: het kleine worden van de inkomensverschillen
denivellering: het grote worden van de inkomensverschillen

Slide 15 - Tekstslide

Belastingen
Belasting
 Gemiddeld en marginaal tarief --> gemiddelde belastingtarief = belasting / bruto inkomen x 100
                                                                         Marginaal belastingtarief: het belastingpercentage dat je betaalt over je laatst verdiende euro
 Belastingwig --> verschil tussen nettoloon werknemer en de loonkosten van werkgever --> heeft invloed op internationale concurrentiepositie.
 Progressief /degressief belastingstelsel: gemiddeld tarief stijgt /daalt met inkomen
 Vlaktaks: 1 marginaal tarief
 Belasting op inkomen uit arbeid
 Belasting op vermogen
 Heffingskortingen
 Aftrekposten en bijtellingen
 Vennootschapsbelasting (belasting over winst)
 Indirecte belastingen, zoals de btw en de accijnzen

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Arbeidsmarkt en werkloosheid
 Begrippen voor de beschrijving van de arbeidsmarkt
 Arbeidsaanbod (= beroepsbevolking) --> allen mensen die kunnen en willen werken
 Arbeidsvraag (werkgelegenheid + openstaande vacatures)
 Werkloosheid --> conjunctureel, werkloosheid die ontstaat door te weinig bestedingen
                                         Structureel, werkloosheid door veranderingen
 Vacatures
 Loonontwikkeling
 Flexwerk en zzp --> flexibilisering van de arbeidsmarkt, minder vaste contrachten.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video