In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Deel 1
Slide 1 - Tekstslide
3.9 spelling
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoelen
spelling persoonsvorm verleden tijd zwakke werkwoorden
spelling meervoud zelfstandige naamwoorden
spelling dicteewoorden
Slide 3 - Tekstslide
Wat zijn sterke en zwakke werkwoorden?
Slide 4 - Woordweb
Sterk of zwak?
BIJTEN
A
sterk
B
zwak
Slide 5 - Quizvraag
Sterk of zwak? verhuizen
A
sterk
B
zwak
Slide 6 - Quizvraag
Hoe spel je de persoonsvorm verleden tijd van zwakke werkwoorden?
Slide 7 - Woordweb
Persoonsvorm in de verleden tijd
* Klankveranderende werkwoorden --> Schrijf wat je hoort
* Klankvaste of zwakke werkwoorden --> ik-vorm + te(n)
--> ik-vorm + de(n)
Ezelsbruggetje: 't sexy fokschaap
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Faxen (vt) De meeste bedrijven [...] niet meer met hun klanten.
Slide 10 - Open vraag
De docent (starten) de les en (controleren) het huiswerk.
Slide 11 - Open vraag
Vul de persoonsvorm verleden tijd in: De hond van de buren (blaffen) erg hard
Slide 12 - Open vraag
Opdracht 3
De volgende vragen horen bij opdracht 3 op blz 188
Slide 13 - Tekstslide
Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd van klank veranderen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 14 - Quizvraag
Een andere naam voor zwakke werkwoorden is regelmatige werkwoorden.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 15 - Quizvraag
Je kijkt naar de laatste letter van de stam om te bepalen of je een ww in de verleden tijd met -te(n) of -de(n) schrijft.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 16 - Quizvraag
Je schrijft in de verleden tijd -te(n) of -de(n) achter de ik-vorm.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 17 - Quizvraag
Als de stam van een ww op -p eindigt, dan schrijf je verleden tijd met -de(n)
A
Waar
B
Niet waar
Slide 18 - Quizvraag
Als de stam van een ww op -t eindigt, dan schrijf je verleden tijd met -te(n)
A
Waar
B
Niet waar
Slide 19 - Quizvraag
Huiswerk
Opdracht 4, 5 en 6 blz 188
Slide 20 - Tekstslide
Deel 2
Slide 21 - Tekstslide
Wij verhui....... (vt) vroeger met regelmaat.
Slide 22 - Open vraag
kleven (vt) Nog altijd […] de kauwgom aan mijn schoen.
Slide 23 - Open vraag
Vul de persoonsvorm verleden tijd in: Wanneer (zenden) je me het boek terug?
Slide 24 - Open vraag
Nakijken opdracht 4 blz 188
Slide 25 - Tekstslide
Nakijken opdracht 5 blz 189
Slide 26 - Tekstslide
Nakijken opdracht 6 blz 189
Slide 27 - Tekstslide
Wat kun je achter een zelfstandig naamwoord plaatsen om er meervoud van te maken?
Slide 28 - Woordweb
Uitleg van de regels
melodie - melodieën (klemtoon ligt op die)
bacterie - bacteriën (klemtoon ligt op te)
fee - feeën
museum - museums/ musea
technicus - technici
Slide 29 - Tekstslide
Als een zelfstandig naamwoord in het enkelvoud eindigt op -ee, maak je het meervoud met
A
-een
B
-ën
C
-en
D
eën
Slide 30 - Quizvraag
meervoud van zelfstandige naamwoorden: baby en pasta
A
babys en pastas
B
baby's en pastaas
C
baby's en pasta's
D
babys en pasta's
Slide 31 - Quizvraag
Wanneer schrijf je het meervoud van een zelfstandig naamwoord met -ieën?
A
als de klemtoon niet op de laatste lettergreep valt.
B
als de klemtoon wel op de laatste lettergreep valt.
C
als een woord in het enkelvoud op -ee eindigt.
D
door het op te zoeken op google :)
Slide 32 - Quizvraag
Welk meervoud van een zelfstandig naamwoord op een -ie is verkeerd geschreven?
A
Democratieën
B
Categorieën
C
Kolonieën
D
Knieën
Slide 33 - Quizvraag
Wat is het meervoud van het zelfstandig naamwoord : knie
A
Kniën
B
Knies
C
Knieën
Slide 34 - Quizvraag
Klopt deze spellingsregel?
Sommige zelfstandig naamwoorden hebben twee vormen in het meervoud.
A
waar
B
niet waar
Slide 35 - Quizvraag
Zelfstandige naamwoorden hebben altijd een meervoud.
A
niet waar
B
waar
Slide 36 - Quizvraag
Zelfstandige naamwoorden uit het Latijn die eindigen op -us krijgen in het meervoud een -i in plaats van -us. politicus-politici
A
niet waar
B
waar
Slide 37 - Quizvraag
Opdracht 1 blz 187
Slide 38 - Tekstslide
Opdracht 9 blz 191
Slide 39 - Tekstslide
Huiswerk
Opdracht 10bcde, 11abef, 13abde
Slide 40 - Tekstslide
Deel 3
Slide 41 - Tekstslide
Datum heeft een dubbel meervoud.
A
niet waar
B
waar
Slide 42 - Quizvraag
Wat is het meervoud van het zelfstandig naamwoord : ski
A
Skiën
B
Ski's
Slide 43 - Quizvraag
Welk meervoud is verkeerd gespeld?
A
kopiën
B
oliën
C
zeeën
D
ideeën
Slide 44 - Quizvraag
Dicteewoorden
De docent dicteert de woorden. Verbeter met een andere kleur. Oefen daarna zelf nog spelling van de dicteewoorden met k-klank op bladzijde 192, zeker de woorden die je nog fout had.
Slide 45 - Tekstslide
Nakijken opdracht 10 blz 191
Slide 46 - Tekstslide
Nakijken opdracht 11 blz 191
a galerieën/galeries
b sleeën
c medici
d centra/centrums
e industrieën
f economieën
Slide 47 - Tekstslide
Nakijken opdracht 11 blz 191
a Wilde Eefje geen kroketten of lustte ze die niet?
b Nee, zij bedacht hoeveel calorieën die bevatten.
c Verschillende media berichtten ons hierover.
d Zij waarschuwden ons voor ongezonde eetgewoontes/eetgewoonten.
e De meeste kinderenbeseften welke producten gezond waren.