Par. 5.2 Handel in de Oost en de West

Tijd van regenten en vorsten
De Republiek, een bijzonder land
par. 5.2 Handel in de Oost en de West
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Tijd van regenten en vorsten
De Republiek, een bijzonder land
par. 5.2 Handel in de Oost en de West

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt twee kenmerken noemen van de VOC en WIC en beschrijven hoe zij handeldreven.
  • Je kunt uitleggen waarom Europeanen op grote schaal in slaven handelden.
  • Je kunt beschrijven wat er gebeurde met mensen die tot slaaf waren gemaakt.
  • Je kent de begrippen en jaartallen uit deze paragraaf.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Grote handelsbedrijven
  • Rond 1600 veel vraag in Europa naar specerijen.
  • Nootmuskaat, foelie, peper, kruidnagel.
  • Prijzen hierdoor hoog.
  • Portugal haalde deze specerijen uit Azie.
  • Maakten veel winst.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Grote handelsbedrijven
  • Hollandse en Zeeuwse kooplieden wilden dat ook wel.
  • Kooplieden richtten samen bedrijven op voor de handel met Azie.

Slide 6 - Tekstslide

Waarom richtten kooplieden samen bedrijven op voor de handel met Azië?
A
Hoge kosten handelsreis Azië delen.
B
Als de reis geen succes werd verloren ze minder geld.
C
Geen van de antwoorden is juist
D
Allebei de antwoorden zijn juist

Slide 7 - Quizvraag

Grote handelsbedrijven
  • Door samen te werken kon je dus de hoge kosten van een handelsreis naar Azie delen.
  • En als de reis geen succes werd, verloor je minder geld: je had immers niet in je eentje voor de hele handelsreis betaald.
  • Een reis naar Azie kon gevaarlijk zijn: er waren kapers en een schip kon bijvoorbeeld in een storm vergaan.
  • De winst werd verdeeld.

Slide 8 - Tekstslide

Grote handelsbedrijven
  • Er kwamen dus veel verschillende bedrijven die naar Azie gingen om specerijen te kopen.
  • Hierdoor stegen in Azie de prijzen van de specerijen.
  • Daarom gingen in 1602 al deze bedrijven op in één compagnie (bedrijf): de Verenigde Oost-Indische Compagnie.

Slide 9 - Tekstslide

VOC
  • De Verenigde Oost-Indische Compagnie.
  • Opgericht in 1602
  • Handelsbedrijf gericht op Azie.
  • Monopolie (alleenrecht) op de handel met Oost-Indie (Azie).
  • Er was dus geen concurrentie meer tussen de kooplieden.
  • Goedkoop specerijen inkopen.

Slide 10 - Tekstslide

Grote handelsbedrijven
  • Kooplieden uit Holland en Zeeland handelden ook met West-Indie (Afrika).
  • Daar kwamen suiker en tabak vandaan.
  • In 1621 werd de West-Indische Compagnie opgericht (WIC).

Slide 11 - Tekstslide

WIC
  • De West-Indische Compagnie.
  • Opgericht in 1621
  • Monopolie op de handel met Afrika en Amerika.

Slide 12 - Tekstslide

Grote handelsbedrijven
  • De VOC en WIC hadden twee bijzondere kenmerken:
  • 1. Iedereen die geld investeerde in een compagnie kreeg een deel van de winst. Nieuw in deze tijd!
  • 2. De VOC en WIC hadden speciale rechten, namelijk een monopolie, recht om forten te bouwen, recht om oorlog te voeren, recht om verdragen te sluiten met inheemse vorsten.

Slide 13 - Tekstslide

Grote handelsbedrijven
  • Omdat de Republiek door de VOC en WIC handelscontacten over de hele wereld had onstond er een wereldeconomie:
  • economie waarin landen van over de hele wereld producten verkopen aan elkaar.

Slide 14 - Tekstslide

Kies uit WIC of VOC.

Handelde in rietsuiker en tabak
A
WIC
B
VOC

Slide 15 - Quizvraag

Kies uit WIC of VOC.

Handelde met West-Afrika
A
WIC
B
VOC

Slide 16 - Quizvraag

Wanneer werd de VOC opgericht?
A
1621
B
1602
C
1601
D
1618

Slide 17 - Quizvraag

Kies uit WIC of VOC.

Handelde in slaven
A
WIC
B
VOC

Slide 18 - Quizvraag

De VOC mocht oorlog voeren.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

De VOC en de WIC hadden geen last van concurrentie uit de Republiek.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Video

Handel in mensen
  • In de 17e eeuw beheersten Europese landen, waaronder Nederland, gebieden in Amerika.
  • Daar werden plantages gesticht, die winst moesten opleveren.
  • Een plantage is een groot landbouwbedrijf waar ze 1 gewas verbouwen, bijvoorbeeld katoen.

Slide 22 - Tekstslide

Handel in mensen
  • Op de plantages werkten indianen, maar zij stierven aan het zware werk of ziektes.

Slide 23 - Tekstslide

Handel in mensen
  • Als oplossing haalden Europese handelaren mensen uit West-Afrika en brachten hen als slaaf naar Amerika.

Slide 24 - Tekstslide

Handel in mensen
  • Tussen 1500 en 1800 werden zo'n 12 miljoen Afrikanen als slaven naar Amerika vervoerd.
  • Deze slavenhandel was onderdeel van de driehoekshandel.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Handel in mensen
  • De driehoekshandel was de handel tussen West-Afrika, Amerika en Europa.
  • In West-Afrika kochten Europeanen slaven in ruil voor geweren, alcohol en koperen voorwerpen.
  • De slaven werden verkocht in Amerika waar zij op plantages moesten werken. Ook de WIC handelde in slaven.
  • De plantageproducten werden weer in Europa verkocht.

Slide 27 - Tekstslide

Handel in mensen
  • In Suriname en op de Antillen waren veel plantages in bezit van mensen uit de Republiek.
  • De slaven kregen niets betaald voor het zware werk op de plantages.

Slide 28 - Tekstslide

Handel in mensen
  • De handel in slaven & de producten van de plantages leverden de Europeanen veel geld op.
  • Ze hadden geen moeite met de slavenhandel en slavernij.
  • Afrikanen waren volgens Europeanen minderwaardig.
  • Dit omdat Europa voorliep op het gebied van techniek,
  • Daarnaast waren Afrikanen niet christelijk.

Slide 29 - Tekstslide

Hoe noemen we deze handel ook wel?
A
Westelijke handel
B
Slavenhandel
C
Driehoekshandel
D
WIC

Slide 30 - Quizvraag


De Driehoekshandel bracht slaven van Amerika naar Europa.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quizvraag

Waar of niet waar:
De WIC deed mee aan de Driehoekshandel
A
Waar
B
Niet Waar

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Video

Schrijf 1 ding op wat je geleerd hebt van deze les.

Slide 34 - Open vraag

Wat vind je nog lastig?

Slide 35 - Open vraag