In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
1. Hoe ziet mijn gezin eruit?
Slide 1 - Tekstslide
Kerngezin of traditioneel gezin
Een volwassen man en vrouw leven samen en hebben samen kinderen.
Ze zijn de biologische ouders van de kinderen.
Slide 2 - Tekstslide
Nieuw-samengesteld gezin
Eén of beide ouders brengen kinderen mee in een nieuwe relatie.
Soms hebben ze ook samen nog kinderen.
De niet- biologische ouder van de kinderen in het gezin, wordt vaak plusouder genoemd in plaats van stiefouder.
Slide 3 - Tekstslide
Co-ouderschap
Beide ouders DELEN het ouderlijk gezag en staan beiden in voor de opvoeding.
De kinderen wonen op twee adressen.
Slide 4 - Tekstslide
Eénoudergezin
Eén volwassene met kinderen van wie hij of zij de biologische ouder is.
Slide 5 - Tekstslide
Homo- of lesbogezin
Twee mannen of twee vrouwen die samenleven en kinderen hebben uit
- een vorige heterorelatie
- geadopteerd
- als pleeggezin
Een van de twee kan ook de biologische vader of moeder zijn via draagmoederschap of zaaddonatie.
Slide 6 - Tekstslide
Pleeggezin
Eén of twee volwassenen zorgen voor kinderen.
Ze zijn niet de biologische ouders.
Slide 7 - Tekstslide
Adoptiegezin
Eén of twee volwassenen hebben kinderen waarvan ze niet de biologische ouders zijn.
Ze zijn juridische ouders.
Slide 8 - Tekstslide
Generatiegezin
Ouders en kinderen leven in een groter familieverband met grootouders, tantes, ooms
Slide 9 - Tekstslide
Mee-oudergezin
Eén of twee volwassenen, met een eigen gezin, zorgen samen met de biologische ouders mee voor de kinderen.
Ze zijn nauw betrokken bij de opvoeding van die kinderen.
Slide 10 - Tekstslide
Tienergezin
Een minderjare deelt de opvoeding van zijn of haar kind met een volwassene, meestal met de eigen ouder(s).
Slide 11 - Tekstslide
Woongroep
Een grotere groep volwassenen leeft samen, eventueel met kinderen, bv in een commune.
Slide 12 - Tekstslide
Begeleid wonen - kindertehuis
Kinderen leven in een gezinsvervangende constructie, vaak met wisselende verzorgers of begeleiders.
Slide 13 - Tekstslide
Latgezin
Twee volwassenen leven niet samen, maar hebben wel een relatie en eventueel samen kinderen.
Slide 14 - Tekstslide
Onder welke gezinsvorm leef jij?
Slide 15 - Open vraag
Quiz - Gezinsvorm
Lees de omschrijving en duidt de correcte gezinsvorm aan!
Slide 16 - Tekstslide
Eén of twee volwassenen met een eigen gezin zorgen mee voor de kinderen van andere ouders en zijn nauw betrokken bij de opvoeding.
A
pleeggezin
B
woongezin
C
mee-oudergezin
D
adoptiegezin
Slide 17 - Quizvraag
Kinderen leven in een gezinsvervangende constructie, vaak met wisselende verzorgers of begeleiders.
A
pleeggezin
B
adoptiegezin
C
tienergezin
D
begeleid wonen – kindertehuis
Slide 18 - Quizvraag
Een minderjarige deelt de opvoeding van zijn of haar kind met een volwassene, meestal met de eigen ouder(s).
A
mee-oudergezin
B
tienergezin
C
generatiegezin
D
latgezin
Slide 19 - Quizvraag
Twee mannen of twee vrouwen die samenleven en kinderen hebben uit een vorige man-vrouwrelatie, geadopteerd of als pleeggezin. Een van de twee kan ook de biologische vader of moeder zijn via draagmoederschap of zaaddonatie.
A
lesbogezin
B
homogezin
C
co-ouderschap na scheiding
D
adoptiegezin
Slide 20 - Quizvraag
Ze staan dan beiden in voor de opvoeding van hun kind. De kinderen wonen op twee adressen, dus afwisselend bij een van beide ouders.
A
woongroep
B
homogezin
C
co-ouderschap na scheiding
D
pleeggezin
Slide 21 - Quizvraag
Twee volwassenen leven niet samen, maar hebben wel een relatie en soms samen kinderen.
A
latgezin
B
nieuw samengesteld gezin
C
tienergezin
D
pleeggezin
Slide 22 - Quizvraag
Eén of beide ouders brengen kinderen mee in een nieuwe relatie. Soms hebben ze ook samen nog kinderen.
A
eenoudergezin
B
nieuw samengesteld gezin
C
latgezin
D
pleeggezin
Slide 23 - Quizvraag
Eén of twee volwassenen hebben kinderen van wie ze niet de biologische ouders zijn. Ze zijn sociale en juridische ouders.
A
eenoudergezin
B
nieuw samengesteld gezin
C
latgezin
D
adoptiegezin
Slide 24 - Quizvraag
Eén volwassene met een kind / kinderen van wie hij of zij de biologische ouder is.
A
eenoudergezin
B
nieuw samengesteld gezin
C
latgezin
D
adoptiegezin
Slide 25 - Quizvraag
Een volwassen man en vrouw leven samen en hebben samen kinderen. Ze zijn de biologische ouders van de kinderen.
A
kerngezin
B
traditioneelgezin
C
latgezin
D
woongroep
Slide 26 - Quizvraag
Ouders en kinderen leven in een groter familieverband met grootouders, tantes, ooms ...
A
adoptiegezin
B
generatiegezin
C
woongroep
D
pleeggezin
Slide 27 - Quizvraag
Een grotere groep volwassenen leeft samen, eventueel met kinderen, bijvoorbeeld in een commune.
A
homogezin
B
generatiegezin
C
woongroep
D
pleeggezin
Slide 28 - Quizvraag
Mijn naam is Mohammed. Ik woon vooral bij mama en mijn zus Aïcha. We wonen in het weekend soms bij onze papa.
A
pleeggezin
B
eenoudergezin
C
co-ouderschap
D
woongroep
Slide 29 - Quizvraag
Ik ben Yulan en ik woon bij mijn twee papa’s.
A
pleeggezin
B
homogezin
C
co-ouderschap
D
adoptiegezin
Slide 30 - Quizvraag
Ik ben Agneta. Ik heb twee vaders. Dat komt omdat ze mij adopteerden toen ik nog een baby was.
A
pleeggezin
B
homogezin
C
eenoudergezin
D
adoptiegezin
Slide 31 - Quizvraag
Ik ben Yordy en samen met mijn zus Marjan wonen wij bij onze mama en papa.
A
pleeggezin
B
homogezin
C
eenoudergezin
D
kerngezin
Slide 32 - Quizvraag
Ik ben Sofie en ik woon bij mijn twee moeders.
A
pleeggezin
B
lesbisch gezin
C
nieuw samengesteld gezin
D
kerngezin
Slide 33 - Quizvraag
A
homogezin
B
traditioneel gezin
C
lesbisch gezin
D
eenoudergezin
Slide 34 - Quizvraag
A
homogezin
B
generatiegezin
C
lesbisch gezin
D
eenoudergezin
Slide 35 - Quizvraag
A
homogezin
B
generatiegezin
C
lesbisch gezin
D
eenoudergezin
Slide 36 - Quizvraag
OPDRACHT
1. Stel je gezin voor aan de klasgroep aan de hand van een presentatie.