Na vakantie: Grammaire chapitre 3 bron D + bron H

Paragraphe D
Passé composé 
(p. 106)
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Paragraphe D
Passé composé 
(p. 106)

Slide 1 - Tekstslide

Passé composé (deel 1)
Hulpwerkwoord avoir: hoe zat dit ook alweer? 

Regelmatige ww:
DONNER: j'ai donné (= ik heb gegeven)
RÉPONDRE: tu as répondu (= jij hebt geantwoord)
FINIR: nous avons fini (= wij hebben beëindigd)

Regel passé composé:
- hulpwerwoord + voltooid deelwoord (eindigt op -é/-u/ir)


Slide 2 - Tekstslide

Passé composé 
Onregelmatige ww:
AVOIR: j'ai eu (= ik heb gehad)
ÊTRE: j'ai été (= ik ben geweest)
FAIRE: j'ai fait (= ik heb gedaan)
PRENDRE: j'ai pris (= ik heb genomen)

Onregelmatig voltooid deelwoord uit je hoofd leren!


Slide 3 - Tekstslide

Zet in de goede vorm.
Tu (donner, passé composé) le livre.

Slide 4 - Open vraag

Zet in de goede vorm.
Vous (choisir, passé composé) le film.

Slide 5 - Open vraag

Zet in de goede vorm.
Les parents de Lina (vendre, passé composé) la lampe.

Slide 6 - Open vraag

Traduis:
Hij is geweest
A
tu as eu
B
tu as été
C
il a eu
D
il a été

Slide 7 - Quizvraag

Traduis:
Wij hebben gedaan
A
nous avons fait
B
nous avons pris
C
vous avez fait
D
vous avez pris

Slide 8 - Quizvraag

Traduis:
Ik heb gehad
A
j'ai été
B
j'ai eu
C
j'ai fait
D
j'ai pris

Slide 9 - Quizvraag

Traduis:
Hij is geweest
A
tu as eu
B
tu as été
C
il a eu
D
il a été

Slide 10 - Quizvraag

Passé composé (deel 2)
Tot nu toe hebben we als hulpwerkwoord AVOIR gezien.
- Hoe ziet het rijtje van avoir er ook alweer uit? 
- Hoe zit het met voltooid deelwoord (-er, -ir, -re en de onregelmatige werkwoorden die alleen met avoir worden gebruikt) eruit?

Maar je kunt ook het hulpwerkwoord ÊTRE gebruiken.
Dan moet je wel het voltooid deelwoord iets aanpassen soms.
- Hoe ziet het rijtje van être er ook alweer uit?



Slide 11 - Tekstslide

Amir est allé au Maroc.
vs
Émilie est allée en France.

Slide 12 - Woordweb

Passé composé 
Heb je als hulpww ÊTRE (= zijn) dan moet je het voltooid deelwoord aanpassen, net als het bijvoeglijk naamwoord:

Amir est allé au Maroc.                                          (-)
Émilie est allée en France.                                   (+e)
Amir et Jamel sont allés en Tunisie.                (+s)
Émilie et Odette sont allées en Espagne.     (+es)



Slide 13 - Tekstslide

Choisis le bon mot.
Marc est (rester) ici.
A
resté
B
restée
C
restés
D
restées

Slide 14 - Quizvraag

Choisis le bon mot.
Marc et Antoine sont (entrer) ici.
A
entré
B
entrée
C
entrés
D
entrées

Slide 15 - Quizvraag

Choisis le bon mot.
Madeleine est (aller) au Sénégal.
A
allé
B
allée
C
allés
D
allées

Slide 16 - Quizvraag

Choisis le bon mot.
Madeleine a (visiter) le Sénégal.
A
visité
B
visitée
C
visités
D
visitées

Slide 17 - Quizvraag

Remplis le bon verbe.
Nicole (arriver, passé composé)

Slide 18 - Open vraag

Remplis le bon verbe.
Je/j' (remplir, passé composé) la fiche.

Slide 19 - Open vraag

Remplis le bon verbe.
Madame, vous (aller, passé composé)?

Slide 20 - Open vraag

Remplis le bon verbe.
Nous (choisir, passé composé) ça.

Slide 21 - Open vraag

Remplis le bon verbe.
Nous (rester, passé composé) ici.

Slide 22 - Open vraag

Paragraphe H
Persoonlijk vnw als lijdend voorwerp
(p. 120)

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het LV van deze zin?
Nadine aime les frites.
A
Nadine
B
aime
C
les frites

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het LV van deze zin?
Je visite le musée après.
A
Je
B
visite
C
le musée
D
après

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het LV van deze zin?
Je rencontre la directrice demain.
A
Je
B
rencontre
C
la directrice
D
demain

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het LV van deze zin?
Hier j'ai visité la ville.
A
hier
B
j'
C
ai visité
D
la ville

Slide 27 - Quizvraag

PSV als LV (1)
Je visite le musée après.                     Je le visite après.
Je rencontre la directrice.                  Je la rencontre.
Hier j'ai visité la ville/le centre.         Hier je l'ai visité.
Nadine aime les frites.                          Nadine les aime.

> Je vervangt het ZN steeds door een PSV.
> Welke woordjes gebruiken we daarvoor?

Slide 28 - Tekstslide

Choisis le bon mot.
Je mange le sandwich. Je ...... mange.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 29 - Quizvraag

Choisis le bon mot.
Je vois les profs. Je ...... vois.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 30 - Quizvraag

Choisis le bon mot.
Pierre aime la soupe. Il ..... aime.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 31 - Quizvraag

Choisis le bon mot.
Tu regardes la vidéo. Tu ..... regardes.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 32 - Quizvraag

PSV als LV (2)
Onthoud het volgende voor de plaats in de zin:

1) Staat er een heel werkwoord? Dan het PSV daarvoor!
Bijv. Je vais manger les bonbons. Je vais les manger.

2) Geen heel werkwoord? Dan voor de persoonsvorm (PV)!
Bijv. Je prends le café. Je le prends.

Slide 33 - Tekstslide

Choisis la bonne réponse.
Tu vas choisir l'hôtel.
A
Tu le vas choisir.
B
Tu vas le choisir.
C
Tu la vas choisir.
D
Tu vas la choisir.

Slide 34 - Quizvraag

Choisis la bonne réponse.
Benjamin visite la cathédrale.
A
Benjamin le visite.
B
Benjamin la visite.
C
Benjamin les visite.
D
Benjamin visite.

Slide 35 - Quizvraag

Choisis la bonne réponse.
Elles ont trouvé le camping.
A
Elles l'ont trouvé.
B
Elle les ont trouvé.
C
Elles ont le trouvé.
D
Elles ont les trouvé.

Slide 36 - Quizvraag

Choisis la bonne réponse.
Je vais manger la salade.
A
Je le vais manger.
B
Je la vais manger.
C
Je vais le manger.
D
Je vais la manger.

Slide 37 - Quizvraag

Aller plus loin..
Meer oefenen? 
Paragraphe D:
Fais ex 15 + 16 (p. 106)

Paragraphe H:
Fais ex 29 + 30 (p. 120)

Slide 38 - Tekstslide