H6 administratie afschrijving en kosten

H6 administratie afschrijving en kosten
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

H6 administratie afschrijving en kosten

Slide 1 - Tekstslide

Afschrijvingen
Hoe groot de waardevermindering van een duurzaam productiemiddel is, hangt af van de volgende factoren:


- de economische levensduur
- de aanschafwaarde
- de restwaarde


Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn voorbeelden van duurzame productiemiddelen?
(er zijn meerdere antwoorden goed)
A
Vrachtwagen
B
Machine
C
Voorraad goederen
D
Computer

Slide 3 - Quizvraag

Hoe groot de waardevermindering van een duurzaam productiemiddel is, hangt NIET af van:
A
de restwaarde
B
de economische levensduur
C
de aanschafwaarde
D
de hoogte van de lening

Slide 4 - Quizvraag

Als een bedrijf een machine koopt, dan is dit bedrag de ...
De machine wordt door het gebruik ieder jaar minder waard, deze waardevermindering heet ...
De periode waarin de machine gebruikt wordt heet...
Als de machine nog waarde heeft na deze periode, dan heet dit ...
Restwaarde
Economische 
levensduur
Aanschafwaarde
Afschrijving

Slide 5 - Sleepvraag

Slide 6 - Video

Je koopt een scooter voor € 1.900. De economische levensduur is 7. De restwaarde is na 7 jaar € 500. Bereken de jaarlijkse afschrijving.

Slide 7 - Open vraag

Op de scooter die je voor € 1.900 hebt gekocht schrijf je jaarlijks € 200 af.
Wat is dan de boekwaarde van de scooter na 3 jaar?

Slide 8 - Open vraag

Afschrijving
Je kunt het jaarlijkse afschrijvingsbedrag ook berekenen als je weet met hoeveel procent per jaar je moet afschrijven. 
Daar gaat de volgende opdracht over.



Slide 9 - Tekstslide

Je koopt een laptop voor € 850. De economische levensduur is drie jaar. Je schrijft elk jaar 25% van de boekwaarde af. Wat is de boekwaarde na 2 jaar?

Slide 10 - Open vraag

Afschrijvingsplan
In de lessen heb je ook geleerd te werken met een afschrijvingsplan. Hierbij zijn er twee verschillende methoden:

1. afschrijven met een vast percentage van de aanschafwaarde
2. afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde

Op de volgende slides zie je enkele voorbeelden staan.


Slide 11 - Tekstslide

Afschrijven met een percentage van de aanschafwaarde

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

De volgende slides gaan over:
DIRECTE EN INDIRECTE KOSTEN
EN
ENKELVOUDIGE OPSLAGMETHODE

Slide 14 - Tekstslide

Directe en indirecte kosten
Als een bedrijf een product produceert maakt het bedrijf kosten. Deze kosten kun je als volgt indelen:
  • Directe kosten: kosten die je direct kunt toewijzen aan een product. Voorbeelden: grondstofkosten en materiaalkosten
  • Indirecte kosten: kosten die verdeeld worden over verschillende producten. Voorbeelden: huur, gas, water en elektriciteit, loonkosten



Slide 15 - Tekstslide

Directe en indirecte kosten
Als een bedrijf een product produceert maakt het bedrijf kosten. Deze kosten kun je als volgt indelen:
  • Directe kosten: kosten die je direct kunt toewijzen aan een product. Voorbeelden: grondstofkosten en materiaalkosten
  • Indirecte kosten: kosten die verdeeld worden over verschillende producten. Voorbeelden: huur, gas, water en elektriciteit, loonkosten



Slide 16 - Tekstslide

Loonkosten van het keukenpersoneel van een restaurant
Kosten van ingredienten van gerechten voor een restaurant
Directe kosten
Indirecte kosten

Slide 17 - Sleepvraag

Wat is het verschil tussen directe en indirecte kosten?
A
Indirecte kosten kun je niet direct aan een product koppelen en directe kosten wel
B
Indirecte kosten zijn constante kosten en directe kosten zijn variabel
C
Er is geen verschil tussen. Het zijn allebei kostensoorten.

Slide 18 - Quizvraag

De kostprijs bestaat uit directe en indirecte kosten
A
Goed
B
Fout

Slide 19 - Quizvraag

Enkelvoudige opslagmethode
De kosten die een bedrijf maakt worden doorberekend in de kostprijs voor het product. 

Voor directe kosten is dat niet zo moeilijk.
Maar hoe doen we dat met de indirecte kosten? 

Hiervoor gebruiken we de enkelvoudige opslagmethode.

Slide 20 - Tekstslide

Enkelvoudige opslagmethode
Een manier om de kostprijs te berekenen waarbij een
  opslagpercentage wordt genomen voor de indirecte kosten.


Slide 21 - Tekstslide

Enkelvoudige opslagmethode
Dit opslagpercentage bereken je als volgt: 


totale indirecte kosten : totale directe kosten x 100

Slide 22 - Tekstslide

Rekenvoorbeeld enkelvoudige opslagmethode

Je produceert 5.000 stoelen per jaar. De directe kosten per stoel zijn € 20,00.

 De totale directe kosten zijn dus € 100.000. 
De totale indirecte kosten zijn € 4000.

Slide 23 - Tekstslide

Stap 1: 
bereken het opslagpercentage
totale indirecte kosten : totale directe kosten x 100

4.000 : 100.000 x 100 = 4 %
Dit is dus het opslagpercentage!

Slide 24 - Tekstslide

Stap 2: 
bereken de indirecte kosten per product
De directe kosten per stoel zijn € 20,00.

4% van € 20,00

20 : 100 x 4 =€ 0,80 
Dit zijn dus de indirecte kosten per stoel!

Slide 25 - Tekstslide

Stap 3: 
directe kosten p. prod. + indirecte kosten p. prod.
De directe kosten per stoel zijn € 20,00.
De indirecte kosten per stoel zijn € 0,80.

€ 20,00 + € 0,80 = € 20,80 
Dit is dus de kostprijs per stoel!

Slide 26 - Tekstslide

Je bent bakker en wilt de kostprijs berekenen van één brood.

Je hebt de volgende gegevens:
de directe kosten van één appeltaart zijn € 2,75
het opslagpercentage voor de indirecte kosten is 42%.
Wat is de kostprijs van één brood?

Slide 27 - Open vraag