HV1 H.2 taalverzorging 2.1 grammatica woordsoorten

Goedemorgen
Fijn weekend gehad? 
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Goedemorgen
Fijn weekend gehad? 

Slide 1 - Tekstslide

Woensdag > leesboek mee naar de les
Lukt dat?

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdstuk 2 Taalverzorging
 2.1 Grammatica woordsoorten

Slide 3 - Tekstslide


- We bespreken vier woordsoorten:
  het zelfstandig naamwoord, de lidwoorden,
  het bijvoeglijk naamwoord en het werkwoord.

- We oefenen met deze woordsoorten.

- Jullie maken oefeningen met deze woordsoorten.


Wat gaan we doen?

Slide 4 - Tekstslide



- Je leert de volgende woordsoorten herkennen en
  benoemen:
1) het zelfstandig naamwoord
2) de lidwoorden
3) het bijvoeglijk naamwoord 
4) het werkwoord

Leerdoelen

Slide 5 - Tekstslide

            Het zelfstandig naamwoord (znw)

- een zelfstandig naamwoord is een woord voor mensen,
  dieren, planten en dingen.
- Je kunt vaak een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord
  zetten (de hond, een kind, het huis)
- Ook eigennamen zijn zelfstandige naamwoorden.
  Dit zijn namen die je voor een plaats of gebruikt.

  Spanje, Pieter, Lindelaan, Noord-Brabant, Eindhoven

Slide 6 - Tekstslide

            Het zelfstandig naamwoord (znw)
Je kunt er vaak meervoud van maken:

ouder - ouders, kat - katten, school - scholen, bes - bessen 
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.

jongen - jongetje, konijn - konijntje, appel - appeltje

Slide 7 - Tekstslide

                     De lidwoorden (lw)
Er zijn drie lidwoorden: de, het, een
een kun je bij elk zelfstandig naamwoord gebruiken.
de + het gebruik je als je het over een specifiek geval hebt.
Let op: als je 'een' uitspreekt als het cijfer één (1), dan is het geen lidwoord.

Slide 8 - Tekstslide

             Het bijvoeglijk naamwoord (bnw)
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets van een zelfstandig naamwoord. Het geeft extra informatie over een znw.
Je kunt kenmerken of eigenschappen toevoegen aan een zn.
Een bnw staat vaak voor een zelfstandig naamwoord.

de aardige winkelier, het mooie boek, de geoefende acrobaat
Een bnw staat soms ook achter een znw.
De winkelier is aardig, het verhaal is mooi

Slide 9 - Tekstslide

                    Het werkwoord (ww)
- Werkwoorden zijn de belangrijkste onderdelen van een zin.

- Ze vertellen je wat iemand of iets doet, of wat er gebeurt.

   Mijn zus gaat naar de stad. Je wordt thuisgebracht.
- Een zin zonder werkwoord is geen goede zin.
  

Slide 10 - Tekstslide

lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
gekocht
vermeld
training
onderzoek
ingewikkeld
spannend
de, het, een
rood
verschrikkelijk

woog
regenen
goedkeuring
gebied
Pauline
deskundigen

Slide 11 - Sleepvraag

Maak de opdrachten van hoofdstuk 2.1 Grammatica blz. 35 t/m 38.

Let op: werk netjes in je leerwerkboek!
Tip! Werk met potlood!

Klaar?
Maak de opdrachten van hoofdstuk 2.2 Spelling blz. 39 t/m 42

Het 7e uur gaan we verder.

Slide 12 - Tekstslide

Huiswerk gemaakt?
Opdrachten van hoofdstuk 2.1 Grammatica blz. 35 t/m 38.
Huiswerk bespreken

Klaar?
Maak de zelftoets > online.
Magister Leermiddelen - Op Niveau online - 
2 Taalverzorging 1 - 2.1 Grammatica - Zelftoets Grammatica

Slide 13 - Tekstslide

Maak de zelftoets > online

1) Magister Leermiddelen 

2) Op Niveau online (inloggen met je s05 mail)

3) 2 Taalverzorging 1 - 2.1 Grammatica - Zelftoets 

Slide 14 - Tekstslide

                    Het bijvoeglijk naamwoord (bnw)
Er zijn ook stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden.
Deze geven aan van welk materiaal het zn gemaakt is.

Het marmeren aanrecht, de houten kist, de koperen ketel.
bijvoeglijk naamwoorden kun je ook herkennen aan de trappen van vergelijking hebben.

groot - groter - grootst                    lief - liever - liefst
groen - groener - groenst               stout - stouter - stoutst
goed - beter - best                         rond - ronder - rondst

Slide 15 - Tekstslide