TaalCompleet B1 thema 6 herhaling

TaalCompleet B1 thema 6 herhaling
1 / 56
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 56 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

TaalCompleet B1 thema 6 herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Welke reactie past het beste?

Slide 2 - Tekstslide

Ik heb vandaag rijexamen gedaan. Helaas ben ik gezakt.
A
Wat een opluchting!
B
Volgende keer beter!

Slide 3 - Quizvraag

Ik dacht dat ik mijn portemonnee verloren had, maar gelukkig vond ik hem terug.
Hij lag thuis onder de bank!
A
Dat is een pak van mijn hart!
B
Daar baal ik van!

Slide 4 - Quizvraag

Ik ben in een keer geslaagd voor mijn inburgeringsexamen!
A
Geweldig!
B
Volgende keer beter!

Slide 5 - Quizvraag

Woordenschat:
Maak een zin met het woord

Slide 6 - Tekstslide

Uitsluitend (6.7)

Slide 7 - Open vraag

Favoriet (6.5)

Slide 8 - Open vraag

Doordeweeks (6.3)

Slide 9 - Open vraag

Het beeld (6.2)

Slide 10 - Open vraag

Welk verbindingswoord past het beste in de zin?

Slide 11 - Tekstslide

In de toekomst wil ik graag werken als docent in het basisonderwijs. ........... moet ik eerst een opleiding volgen.
A
daardoor
B
hiervoor
C
bovendien
D
daarentegen

Slide 12 - Quizvraag

Anna is al drie weken ziek. ............. heeft ze niet kunnen studeren voor haar examens.
A
inmiddels
B
daardoor
C
hoewel
D
echter

Slide 13 - Quizvraag

Peter heeft heel hard gestudeerd voor zijn examens. ........... heeft hij het niet gehaald.
A
daarom
B
daardoor
C
toch
D
maar

Slide 14 - Quizvraag

Mijn broer is in een keer geslaagd voor zijn rijexamen. Mijn zus .......... heeft na drie examens haar rijbewijs nog steeds niet gehaald.
A
daardoor
B
daarentegen
C
toch
D
bovendien

Slide 15 - Quizvraag

Geef antwoord op de vragen.
Maak een hele zin.
Gebruik het woordje 'er'

Slide 16 - Tekstslide

Hoeveel paar schoenen heb jij?

Slide 17 - Open vraag

Wat doe je in de sportschool?

Slide 18 - Open vraag

Hoeveel broers en zussen heb je?

Slide 19 - Open vraag

Wat leer je op school?

Slide 20 - Open vraag

Maak samengestelde woorden

Slide 21 - Tekstslide

+

Slide 22 - Open vraag

+

Slide 23 - Open vraag

+
+

Slide 24 - Open vraag

vul in: die/dat

Slide 25 - Tekstslide

Cursisten ....... hun huiswerk maken, leren sneller.
A
dat
B
die

Slide 26 - Quizvraag

Door de problemen ....... Ahmed heeft met zijn buren, wil hij het liefst verhuizen.
A
dat
B
die

Slide 27 - Quizvraag

Het verkeer wordt steeds drukker en er zijn regelmatig files. ........... is een probleem voor mensen die op tijd op hun werk willen komen.
A
Dat
B
Die

Slide 28 - Quizvraag

Nederlanders eten steeds vaker buiten de deur. ...... komt doordat ze meer geld te besteden hebben dan vroeger.
A
Dat
B
Die

Slide 29 - Quizvraag

We hebben onze regenlaarzen op Marktplaats verkocht. ...... werden hier niet meer gebruikt.
A
Dat
B
Die

Slide 30 - Quizvraag

Zie je onze oud-collega Henk nog weleens?
- Ja, ..... werkt nu bij een bedrijf bij mij in de buurt.
A
dat
B
die

Slide 31 - Quizvraag

Veel tieners ergeren zich aan hun ouders, .......... vinden ze maar stom en ouderwets.
A
dat
B
die

Slide 32 - Quizvraag

Zet de zin in de goede volgorde

Slide 33 - Tekstslide

Ik denk dat | het | examen | halen | wel | ga | ik .

Slide 34 - Open vraag

Hij vraagt zich af of | nog| er| genoeg| is | water .

Slide 35 - Open vraag

Laila twijfelt of | vandaag | sporten| ze| gaat.

Slide 36 - Open vraag

Kies het juiste voorzetsel bij de werkwoorden

Slide 37 - Tekstslide

Letten .....

(De moeder let goed ....... haar kind)
A
voor
B
op
C
naar
D
achter

Slide 38 - Quizvraag

slagen ......

(Hij is geslaagd ....... zijn examen)
A
voor
B
op
C
naar
D
onder

Slide 39 - Quizvraag

Bestaan .....

(Het boek bestaat ..... 6 hoofdstukken)
A
aan
B
naar
C
over
D
uit

Slide 40 - Quizvraag

Iets veranderen .....

Ze heeft iets veranderd ....... haar kapsel

A
aan
B
voor
C
naar
D
op

Slide 41 - Quizvraag

Herkennen .....

Je kunt hem herkennen ...... zijn stem.
A
voor
B
naar
C
aan
D
op

Slide 42 - Quizvraag

Zwaaien .......

Het kind zwaait .......... zijn vader.
A
tegen
B
uit
C
voor
D
naar

Slide 43 - Quizvraag

Verantwoordelijk zijn ......

De ouders zijn verantwoordelijk ..... hun kinderen.
A
op
B
voor
C
naar
D
tussen

Slide 44 - Quizvraag

Schoppen ....

De jongen schopt ..... de bal.
A
tegen
B
op
C
aan
D
tussen

Slide 45 - Quizvraag

Recht hebben ......

Elk kind heeft recht ....... onderwijs.
A
om
B
of
C
op
D
onder

Slide 46 - Quizvraag

Voorbereiden ......

Zij bereidt zich voor ...... het gesprek.


A
aan
B
op
C
over
D
naar

Slide 47 - Quizvraag

Samenwerken .....

Ik werk graag samen ...... mijn collega's.
A
met
B
tussen
C
aan
D
voor

Slide 48 - Quizvraag

Uitnodigen .......

Zij nodigt iedereen uit ....... haar feest.
A
aan
B
naar
C
voor
D
op

Slide 49 - Quizvraag

Discussiëren .....

Zij discussiëren ....... politiek.
A
om
B
op
C
naar
D
over

Slide 50 - Quizvraag

Struikelen ......

De moeder struikelt ...... het speelgoed.
A
om
B
op
C
of
D
over

Slide 51 - Quizvraag

Passen ......

Deze kleur past goed ...... jouw haar.
A
met
B
bij
C
voor
D
om

Slide 52 - Quizvraag

Zich bezighouden .....

Zij houdt zich graag bezig .... schilderen
A
aan
B
voor
C
met
D
op

Slide 53 - Quizvraag

Reageren ....

Waarom reageer je niet ..... mijn appjes?
A
naar
B
op
C
over
D
tussen

Slide 54 - Quizvraag

..... sport doen

Alle mensen zouden ..... sport moeten doen.
A
om
B
tegen
C
op
D
aan

Slide 55 - Quizvraag

Slide 56 - Tekstslide