In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Quiz werk h5 tm 8
Slide 1 - Tekstslide
Noem 3 verschillende manieren hoe je aan werk kunt komen.
Slide 2 - Open vraag
Het UWV en het uitzendbureau helpen allebei mensen die werk zoeken. Ze hebben ook twee belangrijke verschillen. Noem de twee belangrijke verschillen tussen het UWV en het uitzendbureau.
Slide 3 - Open vraag
Er zijn een aantal groepen mensen die een zwakke positie hebben op de arbeidsmarkt: vrouwen, gehandicapten, laaggeschoolden en allochtonen. Kies één van de groepen. Leg met een voorbeeld uit wat de overheid doet om de positie van die groep te verbeteren.
Slide 4 - Open vraag
Noem een 2 voorbeelden van seizoenswerkloosheid.
Slide 5 - Open vraag
Noem een vooroordeel van sommige werkgevers.
Slide 6 - Open vraag
Wat betekent het als je een ‘startkwalificatie’ voor de arbeidsmarkt hebt?
Slide 7 - Open vraag
Eigenlijk zijn er 3 soorten werkloosheid: seizoenswerkloosheid, conjucturele werkloosheid en structurele werkloosheid. Wat is de meest vervelendste en waarom?
Slide 8 - Open vraag
Als je werkloos wordt krijg je te maken met 3 gevolgen. Welke gevolgen (mag je ook met een voorbeeld benoemen)?
Slide 9 - Open vraag
Julia is actrice en speelt vaak in het theater. In de zomermaanden zijn de theaters dicht en heeft ze weinig te doen. Welke soort werkloosheid is dit?
A
structurele werkloosheid
B
conjuncturele werkloosheid
C
seizoenswerkloosheid
D
theaterwerkloosheid
Slide 10 - Quizvraag
Als je werkloos bent, krijg je minimaal (ten minste) 70% van je laatst verdiende salaris. Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 11 - Quizvraag
Als je werkloos bent, krijg je de rest van je leven 70% van je laatst verdiende salaris. Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 12 - Quizvraag
Wat doet een vakbond en is de vakbond voor de belangen van een werkgever of van een werknemer?
Slide 13 - Open vraag
Noem een voorbeeld (naam) van een vakbond.
Slide 14 - Open vraag
Werkgevers en werknemers hebben over het algemeen tegengestelde belangen. Noem een voorbeeld van een belang van een werkgever.
Slide 15 - Open vraag
In het verleden zijn de eerste 3 sociale wetten gemaakt: de armenwet van 1854, het Kinderwetje van Van Houten van 1874 en de Arbeidswet van 1919. Zoek één wet uit en leg uit wat deze wet inhoudt.
Slide 16 - Open vraag
Waarom geeft de overheid aan sommige mensen huursubsidie/huurtoeslag?
Slide 17 - Open vraag
De Algemene Ouderdomswet (AOW) is voor iedereen vanaf 50 jaar. Waar of nietwaar?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 18 - Quizvraag
De Koning van Nederland (Willem-Alexander) krijgt geen Algemene Kinderbijslagwet (AKW) omdat hij te veel verdiend. Waar of nietwaar?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 19 - Quizvraag
Iedereen die in Nederland woont heeft altijd recht op een Bijstand-uitkering. Waar of nietwaar?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 20 - Quizvraag
Esther werkt via een uitzendbureau op de administratie van een advocatenkantoor. Tijdens de wintersport breekt ze haar been. Ze kan 4 weken niet werken. Op welke soort uitkering heeft ze recht?