Homoniemen
1 / 18
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Wat valt op aan de afbeeldingen op de vorige dia? (Zie jouw papier.)
Slide 4 - Open vraag
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Door welk(e) woord(en) is er een misverstand ontstaan op afbeelding 1 van opdracht 1?
Slide 8 - Open vraag
Door welk(e) woord(en) is er een misverstand ontstaan op afbeelding 2 van opdracht 1?
Slide 9 - Open vraag
Door welk(e) woord(en) is er een misverstand ontstaan op afbeelding 3 van opdracht 1?
Slide 10 - Open vraag
Weet je twee of meer betekenissen van het woord die je bij de vorige vraag hebt opgeschreven?
Slide 11 - Open vraag
Hij heeft een goed cijfer voor zijn toets.
toets betekent:
A
een proefwerk
B
Een knopje op het toetsenbord.
Slide 12 - Quizvraag
Elke dag staat er wel een file op de ring van Amsterdam.
Wat betekent de ring?
Wat betekent de ring?
A
Een sieraad voor om je vinger.
B
Ruimte met touwen erom, waar boksers vechten.
C
een rondweg
Slide 13 - Quizvraag
Het pad door het bos loopt dood.
Wat betekent het pad?
Wat betekent het pad?
A
Een dier wat lijkt op een kikker.
B
Een weggetje waar je kan lopen.
C
een plant
Slide 14 - Quizvraag
Er is in de nacht kans op lichte vorst.
Wat betekent vorst?
Wat betekent vorst?
A
vrieskou
B
Regendruppels die blijven liggen.
C
Man van de koningin, ofwel de koning.
Slide 15 - Quizvraag
Een das komt niet zo vaak voor in de Nederlandse bossen.
Wat is een das?
Wat is een das?
A
Een stoffen voorwerp die je om je hals draagt.
B
een dier
