is het rustig en gaan we met respect met elkaar om.
staat de telefoon op stil en zit hij in je tas of zak.
heb je geen kauwbare dingen in je mond.
is iedereen nuttig bezig (nee, spelletjes spelen en praten zijn geen nuttige bezigheden).
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3
In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Welkom allemaal! Fijn dat jullie er zijn!
Hier:
is het rustig en gaan we met respect met elkaar om.
staat de telefoon op stil en zit hij in je tas of zak.
heb je geen kauwbare dingen in je mond.
is iedereen nuttig bezig (nee, spelletjes spelen en praten zijn geen nuttige bezigheden).
Slide 1 - Tekstslide
Weet jij (nog) wat een citaat is?
Slide 2 - Woordweb
DUBBELE PUNT in een citaat
Als je iemands woorden weergeeft in de directe rede, dus letterlijk, heet dat een ‘citaat’. Met een dubbele punt kun je een citaat aankondigen. Je zet het citaat tussen aanhalingstekens:
– Jasper zei: ‘Overmorgen ben ik jarig.’
– Danique vroeg: ‘Wie heeft zin in een potje voetbal?’
Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt:
– ‘Overmorgen ben ik jarig’, zei Jasper.
Slide 3 - Tekstslide
GEEN citaat
Als je iemands woorden in de indirecte rede weergeeft,
gebruik je geen aanhalingstekens en geen dubbele punt.
– Jasper zei dat hij overmorgen jarig is.
Slide 4 - Tekstslide
‘Sara zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout
Slide 5 - Quizvraag
Slide 6 - Tekstslide
Fernando vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout
Slide 7 - Quizvraag
Marly zei tegen Waldo: ‘Ik kan je niet vinden.’
A
Goed
B
Fout
Slide 8 - Quizvraag
Het jongetje vroeg aan zijn moeder: ‘Zijn we er bijna’?
A
Goed
B
Fout
Slide 9 - Quizvraag
Thomas zei ‘Daar heb ik geen zin in.’
A
Goed
B
Fout
Slide 10 - Quizvraag
De jongen riep: ‘Maurice, wacht even!’
A
Goed
B
Fout
Slide 11 - Quizvraag
Mike vroeg Vera heb je de toets goed gemaakt?
De bovenstaande zin kan met leestekens op twee manieren worden opgeschreven:
Wat wordt dan het verschil in de betekenis?
Slide 12 - Tekstslide
Mike vroeg Vera heb je de toets goed gemaakt?
Degene die de vraag stelt verschilt.
1 = Mike vroeg: ‘Vera, heb je de toets goed gemaakt?’ Dan vraagt Mike iets aan Vera. 2 = ‘Mike,’ vroeg Vera ‘heb je de toets goed gemaakt?’ Dan vraagt Vera iets aan Mike.
Slide 13 - Tekstslide
4.5 Citaten
Slide 14 - Tekstslide
Een citaat
De tekst die een schrijver letterlijk van iemand anders overneemt, noem je een citaat. In een tekst staat een citaat altijd tussen aanhalingstekens.
De naam van de geciteerde persoon kan in de tekst zelf staan of eronder, in de bronvermelding:
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Citeren van een zin
Soms moet je bij een vraag van een toets (enkele) woorden, zinsgedeeltes, één zin of een aantal zinnen citeren. Dan noteer je dus wat er letterlijk in een tekst staat.