ME, MIJ, JE, U, ZICH, ONS:
zich wassen - ik was me elke ochtend
zich aankleden - jij kleedt je netjes aan
zich herinneren - Karel herinnert zich niet wat er is gebeurd
zich bemoeien met - Sandra en Bernadette bemoeien zich met alles
zich vergissen - u vergist zich in de datum
zich afvragen - jullie vragen je af wanneer de toets is (volgende week ;))
zich haasten - de studenten haasten zich niet om op tijd te komen
U bemoeit zich te veel met ons.
Wij vergissen ons in de datum.
Jullie vragen je af hoe die opgave moet.
De leerlingen haasten zich om op tijd te komen.