In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Today's plan (T3W3)
Roll call
Short reading exercise
Last lesson - Imperative - What do you remember?
Vocabulary - Sport and movement words
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Short reading exercise
Open het bestand in de chat
of
Open the reading exercise in itslearning / leerjaar 2 Generiek / Engels / Lesopdrachten / Reading comprehension Part 3
Write your answers on a piece of paper
You have 13 minutes.
timer
13:00
Slide 3 - Tekstslide
Answers
11 X
12 D
13 F
14 E
15 I
16 H
17 G
18 C
19 X
20 J
Slide 4 - Tekstslide
Last lesson
Imperative - Gebiedende wijs
Gebruik je om instructies te geven
Sit down
Mix the egg with the milk and add cinnamon
Do your homework
Slide 5 - Tekstslide
Give instructions to an alien on how to make a peanut butter sandwich. Start with: Take a slice of bread, a knife and a pot of peanut butter.
Slide 6 - Open vraag
A possible answer
Take a slice of bread, a knife and peanut butter Open the peanut butter pot/jar and put peanut butter on the knife Spread it on the sandwich Fold the sandwich in half Enjoy your sandwich
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Video
Woorden opzoeken
Use a translation website
(Google translate / DeepL)
Use Google images
Slide 9 - Tekstslide
Words from the video
Slide 10 - Woordweb
Make your own internship dictionary
Make a list of 25 words that you use during your internship. These can be of equipment or tools that you use but also verbs or any other words. Include words that you don’t know yet and have to look up (a good way to increase your vocabulary)
Try to be as specific as possible so instead of writing down bicycle, write down what kind of bicycle it is – A mountain bike, a racing bike, a spinning bike, a BMX, etc.
Write the Dutch and English word eg. racefiets - racing bike
Slide 11 - Tekstslide
Maak je eigen stage woordenboek
Maak een lijst met 25 woorden die je tijdens je stage gebruikt. Dit kan van apparatuur of uitrusting zijn maar ook werkwoorden of andere woorden die je gebruikt. Zorg dat er veel woorden bij zitten dit je nog niet kent en op moet zoeken (een goede manier om je woordenschat te verbeteren)
Probeer zo specifiek mogelijk te zijn dus in plaats van bicycle op te schrijven, schrijf je op wat voor fiets het is – A mountain bike, a racing bike, a spinning bike, a BMX, enz.
Schrijf eerst het Nederlandse woord en dan het Engelse racefiets - racing bike