Les 5

Thema Kleding
Les 5
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Thema Kleding
Les 5

Slide 1 - Tekstslide

1. Praat over de foto met de groep. Vraag of ze het nog weten?
   Mona heeft een jas besteld: de blauwe jas. Ze heeft die op               internet besteld. Kleding kun je ook op internet kopen.

2. Lees de volgende tekst voor. Lees de onderstreepte woorden met      nadruk. Lees eventueel twee of drie keer.

Mona is thuis bij jaar man. Daar is de postbezorger. Hij brengt een pakket: de blauwe jas. Mona is blij. Ze vindt de jas heel mooi. Ze past de jas. Haar man kijkt naar de jas. Ik vind de jas niet mooi. En het is een zomerjas. Een zomerjas is niet warm. En het is bijna winter. de winter is koud. Mona lacht niet. Ze is niet blij. Dat is waar. Ik moet de jas ruilen. De jas is niet goed.

3. Vraag: Wat moet Mona doen? Ze moet de jas ruilen. Ze moet          de jas terugsturen.

4. Bespreek de woorden zomerjas en winter. In de volgende                     oefeningen komen de seizoenen aan bod en leren de leerlingen         spreken over zomerkleding en winterkleding.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

1. Bespreek de afbeeldingen. Wijs aan tijdens het benoemen.

De man van Mona zegt: het is bijna winter. Wat is dat? Winter? In Nederland zijn er vier seizoenen. Hier zie je de winter. In de winter is het koud. Herhaal maar. Zeg maar na: winter.
Daarna komt de lente. Nieuwe bloemen en planten. Herhaal maar. Zeg maar na: lente.
Dan komt de zomer. In de zomer is het warm. Herhaal maar, zeg maar na: zomer.
Tot slot de herfst. Alle kleuren veranderen. Herhaal maar, zeg maar na: herfst.

2. Laat de leerlingen de volgende zinnen nazeggen:
- Nederland heeft 4 seizoenen.
- De winter, de lente, de zomer, de herfst.

3. Vraag de leerlingen naar de situatie in het land van herkomst.
- Hoeveel seizoenen heeft jouw land? (noem het land)
- Is het dan warm of koud?

Slide 4 - Tekstslide

Bekijk en bespreek samen de Prezi op de volgende dia.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

- Laat de leerlingen blz. 21 pakken in het werkboek.


1. Herhaal nogmaals de maanden en schrijf ze eventueel op het bord.

2. Bekijk samen het werkblad.

3. Lees langzaam en duidelijk de volgende tekst voor:

- De winter begint op 21 december en duurt tot 21 maart.
- De lente begint op 21 maart en duurt tot 21 juni.
- De zomer begint op 21 juni en duurt tot 21 september.
- De herfst begint op 21 september en duurt tot 21 december.

4. Lees nogmaals voor en zeg dat de leerlingen nu een streep moeten trekken tussen het seizoen en de datum die erbij hoort. Doe het eerste seizoen samen.

5. Kijk samen na.

Slide 7 - Tekstslide

Als de leerlingen nog moeite hebben met de maanden, kunnen ze nu extra oefenen op Junior Einstein:

Rekenen groep 3 of 4 / Klokkijken / Maanden en dagen

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Link

1. Print de kopieerbladen en maak voor elke                   leerling met splitpennen een seizoenenklok.

2. Benoem eerst samen de seizoenen op de klok          (nogmaals). Bedenk dat sommige leerlingen de       woorden nog niet kunnen lezen. Het is dus                 belangrijk om te checken of zij de seizoenen             goed (her)kennen aan de hand van de plaatjes.

3. Zeg nu een seizoen en laat de leerlingen de klok      op het juiste seizoen draaien.

4. Herhaal dit een paar keer.

5. Bewaar de klokken.

Slide 10 - Tekstslide

1. Laat de afbeeldingen zien. Bespreek de nieuwe woorden:          sneeuw, koud, (lente)bloemen, (baby)dieren, zon, warm,      regen, wind.

2. Check het woordbegrip bij de afbeeldingen.

3. Laat de leerlingen de volgende zinnen nazeggen:

- In de winter is het koud.
- In de winter zie je sneeuw.
- In de lente zie je veel bloemen.
- In de lente zijn er kleine schapen.
- In de zomer schijnt de zon.
- In de zomer is het warm.
- In de herfst is er veel regen.
- In de herfst is er veel wind.

Slide 11 - Tekstslide

1. Laat de leerlingen de seizoenenklok pakken.

2. Benoem voor de zekerheid nogmaals de                    seizoenen op de klok.

3. Zeg nu bijvoorbeeld zon en laat de leerlingen de      klok op zomer draaien.

4. Noem alle woorden van de vorige dia (door                 elkaar en laat de leerlingen steeds de klok naar         het juiste seizoen draaien (sneeuw, koud,                 bloemen, dieren, zon, warm, regen wind).

Slide 12 - Tekstslide

1. Laat de leerlingen blz. 22 pakken in het werkboek.

2. Laat de leerlingen de kledingstukken benoemen.

3. Vraag per kledingstuk:

- Wanneer draag je deze kleding (jas, broek, ...)? 
   In de winter of in de zomer?
- Zet een kruisje als je dit in de winter draagt.
- Zet een rondje als je dit in de zomer draagt.

4. Bespreek de antwoorden. Wees ervan bewust dat sommige                leerlingen het onderscheid tussen zomer- en winterkleding niet          direct duidelijk is. Ook vinden sommige leerlingen het altijd koud      in Nederland en zijn zij geneigd om bijna altijd warme kleding te        dragen.

Slide 13 - Tekstslide

Luister en zeg na.

Slide 14 - Tekstslide

Laat de leerlingen naar Lessonup.app gaan en deel de volgende dia.
Laat de leerlingen memory spelen.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Link

Laat de leerlingen nu online les 5 maken op www.ncbstart.nl.

Slide 17 - Tekstslide