herhaling werkwoorden Schritt 1 tm 7

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Deutschstunde 16. März

Kamera einschalten

Mikrofon ausschalten

Halte deine Bücher bereit

Wil je meedoen met de uitleg? Vul dan de Lessonup-Code in

Das Programm

Maak een keuze voor jezelf:

Uitleg? Vul de LessonUp code in

Oefenen? Maak uit boek 5: blz. 148: Aufgabe 4, blz. 160-163: Aufgabe 19 tm 24

Maak uit boek 6: blz. 54: Aufgabe 5  und 6, blz. 156: Aufgabe 1,2,4,5,7

e / i - Wechsel

a/ä

Ausnahme 1

Bij geben, nehmen en treten wordt de lange e echter een korte i

ich              gebe        nehme       trete

du               gibst        nimmst      trittst

er,sie,es   gibt           nimmt        tritt

wir              geben     nehmen     treten

ihr               gebt         nehmt        tretet

sie,Sie       geben     nehmen    treten

Ausnahme 2

Bij de o.t.t. van de werkwoorden:

gehen, stehen, en bewegen verandert de stamklinker niet!!

du gehst, du stehst, du bewegst, du genest

Ausnahme 3

Bij de o.t.t. van de werkwoorden, waarvan de stam eindigt op een -d of een -t, krijgen de du en de er/es/sie-vorm geen extra e.

du hältst

er hält

maar: ihr haltet

hij rijdt

1. er fahrt
2. er fährt
3. er fuhr
4. er fährte

zij geeft

1. sie gibt
2. sie gebt
3. sie gebt
4. sie gibte

u leest

1. Sie liesen
2. Sie lesen
3. Sie liesen

jullie eten (essen)

zij laat (lassen)

zij houdt (halten)

Seite 127

dürfen

mögen

sollen

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

mochten

mochtet

mochte

mochte

mochten

mochtest

Welke vorm (Präteritum) past in deze zin?

Er .... gestern Abend um neun ins Bett.

1. sollte
2. sollten
3. solltet

Schreibe das Verb im Präteritum auf:
Das Kind mag keinen Pommes.

Schreibe das Modalverb im Präteritum auf:
Lisa darf nicht ins Kino gehen.

Welke vorm (Präteritum) past in deze zin?

Diese Schülerinnen ..... schon nach draußen gehen.

1. wollte
2. wolltet
3. wolten
4. wollten

Welke vorm (Präteritum) past in deze zin?

Er .... die Antwort nicht.

1. wusste
2. wussten
3. wusstet
4. wusstest

Ich ... (können) gestern nicht kommen.

Er ... (müssen) um zehn Uhr zu Hause sein.

Das Programm

Maak een keuze voor jezelf:

Uitleg? Vul de LessonUp code in

Oefenen? Maak uit boek 5: blz. 148: Aufgabe 4, blz. 160-163: Aufgabe 19 tm 24

Maak uit boek 6: blz. 54: Aufgabe 5  und 6, blz. 156: Aufgabe 1,2,4,5,7

Prüfung 22. März

Schritt 1: sterke werkwoorden in de o.t.t. en Vokabeln (N-D en D-N), let op er is een aangepaste lijst voor de woordjes!!!

Schritt 2: werkwoorden van modaliteit in de o.v.t. en Vokabeln D-N

Schritt 4: Redemittel

Schritt 5: Vokabeln D-N

Schritt 6: Redemittel, sterke werkwoorden o.v.t. en voltooid deelwoord (ook blz. 178)

Schritt 7: Vokabeln N-D en D-N