HV1 di 7 dec - 1

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Pak je spullen!
Wat heb je nodig?
  • Lesboek 
  • Schrift
  • Pen (ja, een potlood mag ook)
  • Je eigen leesboek
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Pak je spullen!
Wat heb je nodig?
  • Lesboek 
  • Schrift
  • Pen (ja, een potlood mag ook)
  • Je eigen leesboek

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?

  • Lezen in je eigen leesboek
  • Herhalen zelfstandig naamwoord en lidwoord
  • Nieuwe woordsoort
  • Opdrachten maken

Slide 2 - Tekstslide

Tijd om te lezen

Pak je boek erbij

We lezen in stilte

Slide 3 - Tekstslide

Weet je 't nog?
MeDiPlaDie ?
        Er ontbreekt er nog een. Welke is dat?

Lidwoorden
Bepaald en onbepaald? Hoe zat het ook alweer?

Slide 4 - Tekstslide

Nakijken huiswerk
Opdracht 2 p. 263

  1. een, een, de, de
  2. het, de, het
  3. het
  4. de, de
  5. een, een, de

Slide 5 - Tekstslide

Nakijken huiswerk
Opdracht 3 p. 263

  1. een = olw, de = blw
  2. de = blw, een = olw
  3. een = olw, het = blw
  4. het = blw, het = blw
  5. de = blw, een = olw


Bepaald lidwoord = blw
Onbepaald lidwoord = olw

Slide 6 - Tekstslide

Nakijken huiswerk
Opdracht 3 p. 31
1. Een weekend (zn) vrij is natuurlijk (x) de ideale gelegenheid (zn) om een (olw) keer de (blw) keuken (zn) in te duiken met je vriendin (zn).
2. Als je niet zo vaak bakt, zijn cupcakes (zn) goed om mee te beginnen.
3. Mijn liefde (zn) voor koken en bakken is ook begonnen (x) bij cupcakes.
 

Slide 7 - Tekstslide

Nakijken huiswerk

4. Het (blw) basisrecept is heel (x) erg gemakkelijk (x) en je kunt er elke smaak (zn) aan toevoegen (x) die je maar wilt. 
5. De botercrème (zn) maakt het af. 
6. Mijn favoriete recepten (zn) zijn die voor drie verschillende soorten cakejes: citroencupcakes (zn), vruchtencupcakes en (x) chocolate cupcakes met drie soorten chocolade. (zn)
 

Slide 8 - Tekstslide

Nakijken huiswerk
Opdracht 4 p. 31

1 Een (x) van jullie heeft het (blw) laatste stuk taart opgegeten.
2 Tijdens een (x) van zijn reizen kocht Marc een (olw) prachtig, handgemaakt souvenir.
3 Ik wist niet dat het (x) zou gaan stormen vannacht.
4 Het (x) is een (olw) goed plan om alvast vooruit te werken.
5 Helaas was het (x) afgelopen zaterdag erg regenachtig.
6 Het (blw) mooiste verhaal zal mevrouw Landa nog een (olw) keer vertellen.

Slide 9 - Tekstslide

Dit is een

kort, lang, dik, dun,
mooi, lelijk,
grappig, saai, vrolijk,
vet, zout, pittig,
groen, rood, blauw,
interessant, dom
slim, onlogisch,

gedicht.


Zo zie je maar weer,
dat een bijvoeglijk naamwoord
veel dimensie kan geven
aan een onzin gedicht.

Slide 10 - Tekstslide

Een nieuwe woordsoort
Bijvoeglijk naamwoord

De rode auto staat in de straat.
Het mooie meisje loopt op straat.
De gouden ring ligt op straat.
De leuke jongen rent door de straat.
Het lieve kind loopt op de stoep.
Mooie auto's staan in de straat.

Slide 11 - Tekstslide

Woordsoorten
Een bijvoeglijk naamwoord:
  • Vertelt iets over een zelfstandig naamwoord.
    Wat een mooie vaas!
 
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt van welke stof iets gemaakt is.
De wollen jas

Slide 12 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord wordt met of zonder -e geschreven:
De spannende film/ geen spannend boek.

Er komt geen -e achter het bijvoeglijk naamwoord:
  • Bij het-woorden waar een voor staat: een vaag verhaal
  • Bij het-woorden in het enkelvoud waar geen woord voor staat, of een ander woord als meer, geen, genoeg, elk:
    warm water, geen leuk kaartje

Slide 13 - Tekstslide

Zo herken je een bijvoeglijk naamwoord:
  • Het staat meestal voor het zelfstandig naamwoord:
    Een zacht kussen
  • Soms staat het achter het zelfstandig naamwoord:
    Het kussen is zacht 
  • Het heeft vaak een korte en lange vorm.
    Fijn-fijne (let op de -e)
  • Het kent meestal de 'trappen van vergelijking'
    zacht-zachter-zachtst

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Opdracht 1, 3 en 4 op p. 62-63
Hoe? Je mag zachtjes overleggen. Te luid? Dan werken we in stilte.
Hulp? Vraag je buurman of buurvrouw.
Lukt het niet, steek je hand op, dan kom ik bij je.
Tijd? 10 minuten.
Wat heb je geleerd? Je leert het onderwerp in een zin te vinden.
Klaar? Maak opdracht 2 en 5.
timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide

Wat heb ik geleerd?
  • Over bijvoeglijk naamwoorden
    en hoe je deze herkent 

Slide 16 - Tekstslide